De wet van Karma

De wetmatigheid van het universum wordt door iedereen als een basisidee aanvaard. Van de meest bijgelovige slaaf van de priesterkaste, hij die gelooft in kans, toeval, het ´psychologische moment´, fatalisme en ook de meest rampzalige door de wetenschap gekweekte materialist; allen erkennen dat het universum - fysiek, moreel en mentaal – moet worden geregeerd door wetmatigheid. Wetmatigheid echter neemt voor sommigen het karakter van een grillige en mysterieuze persoonlijke god aan; voor anderen ligt het besloten in de gedachtekracht die het resultaat is van de vrije wil van de mens;

en voor een derde groep bestaat deze uit de code van gedeeltelijk ontdekte en gedeeltelijk nog te ontdekken feiten van de ´exacte wetenschap´. De waarheid dat de ´onfeilbare wetten´ van de materialistische wetenschap geen stand houden wanneer ze in conflict komen met morele problemen, stoort de handhavers van deze ´wetten´ niet; aan de andere kant maakt het voor het blind geloof in de niet-bestaande Almachtige weinig uit dat de vooruitgang van wetenschap de ´geopenbaarde wil van God´ heeft omver geworpen.

Dat de gehele mensheid de aanwezigheid van een onfeilbare macht voelt die onophoudelijk werkt en onmiskenbaar resultaten voorbrengt, is op zich het bewijs dat het universum wordt geregeerd door wetmatigheid. Verder worden in de materiële wereld oorzaak en gevolg zo vaak en met zulke onfeilbare resultaten in verband gebracht dat het instinctieve menselijke geloof een meer substantiële vorm heeft aangenomen en bij velen een intellectueel geloof is geworden.

De schadelijke invloed van de exoterische sekten en religies is zo groot dat ondanks deze intellectuele waarneming, mannen en vrouwen falen de lessen toe te passen wanneer ze met morele problemen en verwardheden worden geconfronteerd. Bijvoorbeeld: de intelligente persoon die gebruik maakt van de kennis van medicatie om lichamelijke gebreken te genezen, zal vergeten  dat elke oorzaak aan het effect ervan is gelinkt en bidden tot de mysterieuze god die ´in zijn oneindige wijsheid een noodlijdende vriend of familielid  door de poort van de dood naar huis heeft geroepen´.

Sinds de tijd van Plato werd het juist begrijpen van de wetten van de natuur verduisterd totdat hun bestaan zelf vergeten en onbekend werd. De tirannie van de kerk dreef mensen tot ongeloof en de moderne wetenschap ontdekte stilaan het feit dat de wetten van de natuur onfeilbaar zijn terwijl de goden van tempels, kerken en moskeeën fragiele en breekbare idolen zijn. Het werd echter aan de Theosofie overgelaten om de onderlinge afhankelijkheid van de werelden van geest en stof te verkondigen, om de ziel haar juiste plaats te geven, van waaruit zowel godsdienst als wetenschap werden onttroond en het lichaam haar juiste plaats in het geheel der dingen te geven – de laagste, meest schimmige en voorbijgaande bekleding waarin de onsterfelijke ziel van de mens is gehuld, maar die kan worden getransformeerd in een ware tempel van God, dit is wanneer de mens het stadium van perfectie heeft bereikt.
Door het kanaal van de grootste Theosoof van de Moderne Tijd wordt de boodschap opnieuw gegeven:

“Maar als we al deze dingen tijdelijk terzijde laten, kunnen we volstaan om deze zogenaamde werktuigen van de drie goden van de Drie-eenheid te vragen hoe ze het met de grondslagen van rechtvaardigheid in overeenstemming kunnen brengen dat ze, wanneer hun de macht is gegeven om zondaren hun zonden te vergeven, niet eveneens het vermogen kregen om door een wonder het onrecht weg te nemen dat tegenover personen of eigendommen is begaan. Laten ze de vermoorde zijn leven teruggeven, de onteerde zijn eer, mensen die onrecht is aangedaan hun eigendom, en de balans van menselijke en goddelijke rechtvaardigheid weer in evenwicht brengen. Dan kunnen we spreken over hun goddelijke opdracht om te binden en te ontbinden. Laten ze zeggen of ze dit kunnen doen. Tot nu toe heeft de wereld niets dan spitsvondigheden te horen gekregen – ze heeft in blind vertrouwen geloofd; we vragen duidelijke tastbare bewijzen voor de rechtvaardigheid en barmhartigheid van hun God. Maar allen zwijgen; er komt geen antwoord. Niettemin vervolgt de onverbiddelijke, onfeilbare wet van compensatie haar rechte pad. Als we slechts naar haar voortgang kijken dan zien we dat ze zich niet bezighoudt met geloofsbelijdenissen, en geen voorkeuren heeft, maar dat haar zonlicht evenzeer heidenen als christenen beschijnt, en haar bliksemflitsen beiden evenzeer treffen. Geen vergiffenis kan laatstgenoemden beschermen als ze schuldig zijn, geen vloek kan eerstgenoemden treffen als ze onschuldig zijn.

Weg met zo’n beledigende opvatting over de goddelijke rechtvaardigheid, zoals ze door priesters op eigen gezag wordt verkondigd. Die past alleen lafaards en misdadigers! Al staat er een heel leger kerkvaders en priesters achter hen, wij worden gesteund door de grootste autoriteit van alle, een instinctief gevoel van eerbied voor de eeuwige, alomtegenwoordige wet van harmonie en rechtvaardigheid.”[1]

“Er is geen ‘toeval’ in de natuur, waarin alles wiskundig is gerangschikt en waarvan de eenheden in onderling verband staan. Toeval, zegt Coleridge, is slechts het pseudoniem voor God (of de natuur) voor die bijzondere gevallen die hij niet openlijk wenst te ondertekenen’. Vervang het woord ‘God’ door karma en het wordt een Oosters axioma.”[2]

“… beschouwen wij het (karma) als de Grondwet van het heelal, de bron, oorsprong, basis van alle andere wetten die in de gehele natuur bestaan. karma is de nooit falende wet die het gevolg aan de oorzaak aanpast, op de fysieke, mentale en geestelijke gebieden van het zijn. Daar geen enkele oorzaak, van de grootste tot de geringste, van een kosmische verstoring tot aan een handbeweging, zonder het bijbehorende gevolg blijft, en daar het gelijke het gelijke voortbrengt, is karma die ongeziene en ongekende wet die ieder gevolg wijs, intelligent en rechtvaardig aan zijn oorzaak aanpast en naar de veroorzaker terugvoert. Hoewel zelf onkenbaar, is de werking waarneembaar.”[3]

”Leer dat geen enkele poging, zelfs de zwakste niet – hetzij in goede of verkeerde richting – uit de wereld der oorzaken verdwijnen kan. Zelfs vergane rook blijft niet zonder spoor”.

“Een scherp woord in voorbije levens uitgesproken, wordt niet vernietigd, maar keert telkens weer” …[4]

De mens is een drievoudig wezen – hij is de levengevende, geestelijke monade, én de leidende intelligentie (manas), én de wentelingen van de stof (karma). Het ondeelbare ene Zelf of Atman stimuleert de zelfbewuste intelligentie ertoe om kennis en ervaring op te doen, om wijsheid te vergaren en op deze wijze het universum van stof te beheersen. Dit drievoudig werk van (1) het meester worden over de stof, (2) door het begrijpen van zijn wetten zo dat (3) de evolutie van de monade wordt verdergezet, is noch het werk van een ontwerp van God, noch het resultaat van een planloos, toevallig,  samengaan van atomen zoals theologie en wetenschappen beweren. De Geheime Leer zegt:

“Het ENE LEVEN staat in nauw verband met de ene wet die de wereld van het Zijn beheerst – KARMA. Exoterisch gezien is dit eenvoudig en letterlijk ‘handeling’ of liever een ‘gevolg-teweegbrengende oorzaak’. Esoterisch gezien is het echter met zijn verreikende morele gevolgen iets heel anders. Het is de onfeilbare WET VAN DE VERGELDING. Men doet vergeefse moeite als men tegen degenen die niets weten over de werkelijke betekenis, de eigenschappen en het enorme belang van deze eeuwige onveranderlijke wet, zegt dat geen theologische definitie van een persoonlijke godheid een beeld kan geven van dit onpersoonlijke, maar toch altijd aanwezige en actieve beginsel. Men kan het ook geen Voorzienigheid noemen. Want de Voorzienigheid verheugt zich bij de theïsten (in elk geval bij de protestantse christenen) in het bezit van een persoonlijk mannelijk geslacht, terwijl ze bij de rooms-katholieken een vrouwelijke macht is. ‘De Goddelijke Voorzienigheid matigt zijn zegeningen om een betere werking daarvan te verzekeren’, zegt Wogan ons. Inderdaad matigt ‘Hij’ ze, wat karma – een geslachtloos beginsel – niet doet.”[5]

“Deze wet, of die nu bewust of onbewust werkt, beschikt niets of niemand tot iets voor. Zij bestaat werkelijk van en in eeuwigheid, want zij is de EEUWIGHEID zelf; en omdat geen handeling kan samenvallen met de eeuwigheid, kan men niet zeggen dat zij handelt want zij is de HANDELING zelf.  … karma schept niets en beraamt niets. De mens maakt plannen en schept oorzaken en de karmische wet past de gevolgen erbij aan. Deze aanpassing is geen handeling, maar universele harmonie, die er steeds toe neigt om naar de oorspronkelijke toestand terug te keren, … karma is een absolute en eeuwige wet in de gemanifesteerde wereld; en omdat er maar één Absolute kan bestaan, en één eeuwige altijd aanwezig Oorzaak, kan men degenen die in karma geloven niet beschouwen als atheïsten of materialisten – en nog minder als fatalisten: want karma is één met het Onkenbare, waarvan het met zijn gevolgen in de wereld van de verschijnselen een aspect is.”[6]

“Wanneer we over de Godheid spreken en deze zien als identiek en gelijk bestaand met de natuur, dan wordt de eeuwige en ongeschapen natuur beodeld, niet uw verzameling voorbijgaande schaduwen en eindige onwerkelijkheden. Wij laten het aan de dichters van lofzangen over, het zichtbare uitspansel of de hemel Gods troon te noemen en onze aarde van slijk Zijn voetenbank. Onze GODHEID bevindt zich noch in een paradijs, noch in een boom, een gebouw of een berg, maar is overal, in elk atoom van de zichtbare en onzichtbare kosmos, in, boven en rondom ieder onzichtbaar atoom en deelbare molecule, want HET is de mysterieuze kracht van evolutie en involutie, de alomtegenwoordige, almachtige en zelfs alwetende scheppende potentialiteit”.[5]

Als God en de natuur één zijn, dan zijn deze twee ook één met de wet. De Geheime Leer zegt: “ Het is zinloos te spreken over ‘wetten die ontstaan als de Godheid zich voorbereidt om te scheppen’, want (a) wetten zijn, of beter WET is, eeuwig en ongeschapen; en (b) de Godheid is wet, en omgekeerd.  …” En ze voegt toe: “Bovendien ontvouwt de Ene Eeuwige WET alles in de (toekomstige) gemanifesteerde natuur …”[6]

“Karma betekent Handeling en van het standpunt van de metafysicus; zoals dat van de student van het Occultisme en de Esoterie is die Handeling verstoken van persoonlijkheid. Karma geeft geboorte aan wezens maar zijn beweging is sui generis en staat boven zijn wezens. Zijn intelligentie is als een rivier – zijn wateren vinden hun eigen niveaus, graven hun eigen kanalen en hoe vermoeiend hun reis ook is, ze vloeien zeker naar hun voorbestemde zee, Zijn rechtvaardigheid ´kent noch toorn noch verontschuldiging´ en is onuitputtelijk van aard.
De Geheime Leer zegt: “… karma is een geheimzinnige wet en werkt zonder iemand te ontzien”.[7]

Karma is de eeuwige beweging in het Absolute en zijn karakter is tweevoudig – oorzaak en gevolg, geest-stof, het oorspronkelijke paar in de manifestatie van het Ene Leven. Er bestaat niet zo iets als een oorzaakloos gevolg, er is geen gevolg dat op zijn beurt geen oorzaak wordt, geen geest zonder stof en geen stof zonder geest. Zo komen we tot het derde element van karma – Fohat, de relatie tussen oorzaak en gevolg, geest en stof. Dit is het totaal van wezens die de natuur samenstellen.  De Geheime Leer zegt:

“De hele orde van de natuur toont een voortgaande beweging naar een hoger leven. Aan de werking van de schijnbaar meest blinde krachten ligt een plan ten grondslag. Het hele evolutieproces met zijn eindeloze aanpassingen is een bewijs daarvan. De onveranderlijke wetten die de zwakke en krachteloze soorten uitroeien om plaats te maken voor de sterke, en die zorgen voor het ‘overleven van de geschiktsten’, werken alle naar het grootse doel toe, al zijn ze nog zo wreed in hun directe werking. Juist het feit dat er aanpassingen voorkomen, dat de geschiktsten inderdaad overleven in de strijd om het bestaan, toont aan dat wat ‘onbewuste natuur’ wordt genoemd, in werkelijkheid een samenstel van krachten is, die worden gehanteerd door half-intelligente wezens (elementalen), die worden geleid door hoge planeetgeesten (Dhyan-Chohans). Deze laatsten gezamenlijk vormen het gemanifesteerde woord  van de ongemanifesteerde LOGOS en vormen tegelijkertijd het DENKVERMOGEN van het Heelal en zijn onveranderlijke WET.”[8]

De ´Grote Adem´ waarin de drievoudige differentiatie latent ligt verborgen, is de wet van aantrekking en afstoting, van oorzaak-gevolg. Als zijn ideatieve of geestelijke neiging door zijn fohatische of energetische aard (daiviprakiti), zijn substantiële of materiële aard (mulaprakriti) opwekt, ontstaat het universum; wanneer het de impuls terugtrekt, wordt de materiële natuur geabsorbeerd en volgt pralaya. In een lange reeks brengt dezelfde wet weerspiegelingen van weerspiegelingen en schaduwen van schaduwen voort – de ontelbare sub-manvantara’s, gevolgd door even ontelbare sub-pralaya’s. Slaap, dood, pralaya van mens en van de natuur, materieel, mentaal en geestelijk, worden veroorzaakt door en onder de ene onveranderlijke wet van aantrekking-afstoting, van oorzaak-gevolg die de wet van karma of compensatie wordt genoemd.

Door deze kracht ontstaan siderische universums, elk met zijn vele zonnestelsels en elk daarvan met zijn planeten; zij worden alle in hun bewegingen door deze kracht die inherent in hen bestaat bij elkaar gehouden; diezelfde kracht zal hen in een proces van tijd en beweging terug naar een hogere homogeniteit brengen. (cfr. De Geheime Leer, deel I, 101-103).

De natuurrijken van de aarde – elementalen en elementen, planten en dieren en uiteindelijk de mens, met zijn unieke kans en mogelijkheid - worden door deze wet van de drievoudige aard van het Ene Leven gevormd.

Op deze wijze winnen monaden of Atma-Buddhi’s van uiteenlopende graden van ontwikkeling voor zichzelf de kracht van een onafhankelijk bewust bestaan; door door elke elementale vorm te zijn gegaan; heeft elk een individualiteit verkregen; de wortel, zaad of kiem van zelfbewustzijn die ontspruit, groeit en evolueert naar de staat of toestand van Zelf-bewustzijn. Dit is het cruciale punt in de evolutie, het bereiken van het menselijk stadium.

“Dit is de sfeer waar de evolutionaire aanpassingen uiteindelijk plaatshebben, de wereld van de karmische weegschalen, de Hal van gerechtigheid, waar de balans wordt opgemaakt die de toekomstige loop van de monade bepaalt tijdens de haar resterende incarnaties in de cyclus”[9]

“Evolutie is een eeuwige cyclus van wording, wordt ons geleerd; en de natuur laat geen atoom ongebruikt. Bovendien streeft vanaf het begin van de Ronde alles in de natuur ernaar mens te worden. Alle impulsen van de tweevoudige middelpuntzoekende en middelpuntvliedende kracht zijn gericht op één punt - de MENS.”[10]

Dit individu of deze entiteit waarin de kiem van zelf-bewustzijn zich ontvouwt is een ´goed rupa´, zegt de Stanza, ´Het kon staan, lopen, rennen, liggen, en vliegen. Toch was het nog maar een chcaya, een schaduw zonder verstand.”[11]

“Er is al op gewezen dat de geest, om zelfbewust te worden, door alle cyclussen van bestaan moet gaan, met als hoogste punt op aarde de mens. De geest op zichzelf is een onbewust negatieve ABSTRACTIE. Zijn zuiverheid is inherent en niet door verdienste verkregen, daarom is het nodig – zoals al is aangetoond – dat ieder Ego, om de hoogste Dhyan Chohan te worden, volledig zelfbewustzijn verkrijgt als een menselijk, d.i. bewust wezen., dat voor ons verschijnt als mens…”[12]

Dan volgt het proces dat zo duidelijk door mr. Judge wordt beschreven als het aansteken van manas. De Geheime Leer spreekt herhaaldelijk over het geschenk van de Rebellen of Gevallen Engelen – de Luciferische  schare. Deze ´uit denkvermogen geboren zonen van Brahmá´ weerspiegelen hun lichtende schaduw of vonk en geven geboorte aan de toekomstige innerlijke mens, die beschreven wordt als een bewuste entiteit; deze uitstraling  “wordt later het Menselijk Hoger Zelf´ ten gevolge van de persoonlijke inspanning van het individu …”[13]

“Volgens het Occultisme komt deze ‘bewuste entiteit’ uit, ja in veel gevallen is ze zelfs de hele essentie en het wezen van de hoge intelligenties, die door de onfeilbare wet van de karmische evolutie werden veroordeeld in deze manvantara te reïncarneren. “[14]

“De rudimentaire mens … wordt later de volmaakte mens … wanneer hij met het ontwikkelen van het geestelijke vuur … van zijn innerlijke Zelf of Leermeester de wijsheid van het zelfbewustzijn verkrijgt, dat hij in het begin niet bezit.”[15]

Zodoende treedt de wet van karma of handeling in een nieuwe fase van haar werking. Haar blinde intelligentie stuurt het verstoorde evenwicht in de natuurrijken buiten het menselijke bij. De relatie tussen oorzaak en gevolg is noch toevallig, noch het resultaat van een opzettelijk bewust plannen, maar het ´gebeurt´ om zo te zeggen . Echter in wat er gebeurt, is er geen fout of vergissing, noch sprake van enig falen van wat dan ook, omdat de fohatische wil zonder de hulp van redenerende intelligentie werkt. Daarom bestaat er geen moreel ´kwaad´ in de niet-menselijke natuurrijken.

“… Er is geen Duivel, geen Kwaad buiten de mensheid die een duivel voortbrengt. Kwaad is een noodzaak in, en een van de dragers van het gemanifesteerde heelal. Het is nodig voor vooruitgang en evolutie, zoals de nacht nodig is om de dag voort te brengen, en de dood om leven voort te brengen – opdat de mens eeuwig mag leven[16]

Als de mens kwaadheid, wreedheid en verspilling waarneemt – kortweg, de gruwel van de natuur – komt dat omdat de mens onwetend is over het fohatische aspect van het Ene Leven. Het menselijke denkvermogen beschouwt de activiteit van bewustzijn in andere vormen uitgedrukt via zijn eigen vermogens en kennis, hanteert zijn eigen grenzen en legt zo zijn werkwijzen en processen aan andere graden van bewust leven op. Door een bepaalde evolutie van zijn zelfbewuste intelligente natuur ziet de bevrijde ziel van de Meester het universum niet zoals stervelingen dat doen die hun eigen gigantische schaduw op het scherm van het universum projecteren en het beschouwen als een veredelde weerspiegeling van henzelf.  

De Mahatma ziet het universum zoals het is, het wordt in hem weerspiegeld, Hij is het; zoals een oude versregel zegt, Hij is “de hoogste Purusha geworden die het universum van beweging en niet-beweging doordringt en wiens vorm een sfeer is.”

Het bereiken van dit meesterschap is voor elke mensenzoon mogelijk. Deze kans ligt in het juiste gebruik van karma. Door de geboorte van zelfbewustzijn zullen oorzaak en gevolg niet ´ontstaan´; de wil wordt nu verbonden aan intelligentie, instinct en impuls hebben daarvoor plaats gemaakt. De scheppende kracht van de wil die tot dan toe passief was, is actief geworden. Nadat hij het geschenk van de Goden, het scheppende vuur van intelligentie heeft ontvangen, komt de mens in een nieuwe fase van karmisch handelen waarin het scheppende vuur hem dient op te wekken en aan te zetten tot handeling of karma. Nu dient de mens wegen en middelen te vinden, inspanningen te bedenken, van binnenuit in beweging te komen. Vandaar het volgende:

“De kernleer van de Esoterische filosofie erkent geen voorrechten of bijzondere gaven in de mens, behalve die zijn eigen Ego heeft verkregen door persoonlijke inspanning en verdienste gedurende een lange reeks van zielsverhuizingen en reïncarnaties.”[17]

“Want de leer zegt dat er in het heelal, hetzij in ons eigen of in een ander stelsel, in de uiterlijke of de innerlijke werelden geen bevoorrechte wezens zijn, zoals de engelen van de Westerse en de oodse religie. Een Dhyan-Chohan moet dat worden; hij kan niet worden geboren of plotseling op het levensgebied verschijnen als een volledig ontwikkelde engel. … Het is geen persoonlijke verdienste van goden, die als zodanig zijn geschapen, dat zij goden zijn. Zo’n klasse van wezens, slechts volmaakt door de bijzondere onbevlekte aard die hun eigen is, zou tegenover de lijdende en worstelende mensheid, en zelfs tegenover de lagere schepselen, het symbool zijn van een eeuwigdurend satanisch onrecht, een altijd aanwezige misdaad. Het is een anomalie en een onmogelijkheid in de natuur.”[18]

Dit is het martelaarschap van Zelfbewust bestaan waarmee het probleem van menselijk kwaad en menselijk lijden – het ene de oorzaak, het andere het gevolg, is verbonden. Op zich is Buddhi een passief en latent principe en alleen in conjunctie met het manasische Zelfbewustzijn wordt het het Hoger Zelf in de Mens. (Cfr. De Geheime Leer, deel II, 231vn) Om volgens de religie van verantwoordelijkheid te leven, de ene en enige ware religie voor elk mens, dient men overtuigd te zijn van het bestaan van een persoonlijke geestelijke entiteit in de persoonlijke fysieke mens. Hij dient te herkennen dat er externe en innerlijke omstandigheden bestaan die het aandrijven van zijn wil op zijn handelingen beïnvloeden. Verder moet hij het fatalisme afwijzen dat een blind verloop van een nog blindere kracht veronderstelt en het feit waarnemen dat hij van geboorte tot de dood als een spin zijn eigen web, zijn eigen bestemming, weeft, draad voor draad rond zichzelf.

De bewuste en wilskrachtige toneelspeler is de mens. Zo staat hij aan het begin van een nieuw pad van evolutie. Het gebruik en de vervulling ervan brengen het gevoel van plicht in hem voort. Dharma, dat de karakteristieke eigenschap van het gebied van resultaten vormt in de niet-menselijke rijken, is het gevoel van plicht.

Door intelligentie geleide en door de wil gestuwde handeling of karma is zijn bijzonder voorrecht. Wanneer de mens tijdens het evolutieproces door het uitvoeren van plichten ertoe komt in te zien dat zelfbewustzijn niet het bewustzijn van je zelf betekent, maar dat van het Ene Zelf, dan neemt Dharma voor hem de nog hogere fase van yagna of opoffering in. Het uitvoeren van je eigen plicht leidt tot familie-dharma, natie-dharma en ras-dharma met hun respectievelijke deugden van bescherming, vaderlandsliefde, menselijkheid – het geven van jezelf aan anderen. Aldus groeit de menselijke ziel. Dan zal worden ingezien dat ons individueel karma wordt beïnvloed door en invloed uitoefent op dat van de familie, de natie en het raskarma. Oorzaken die door een groep individuen in gang werden gezet en die waarin allen belang hebben, hebben door hun gecompliceerde aard een langere periode nodig om hun juiste gevolgen voort te brengen

Zo worden cyclussen gevormd waarin reacties op voorgaande handelingen plaatsvinden en een terugkeer van de gevolgen naar het centrum van oorzaak markeert het sluitstuk. Vandaar dat de menselijke ziel zichzelf niet alleen van de cyclussen van individueel karma maar ook van groepskarma dient te bevrijden. Vrijheid, verlossing en bevrijding, mukti, is afhankelijk van de kennis van de werking van de cyclussen. Er zijn vrijwillige incarnaties en avatars van bevrijde wezens zoals karmische terugkeer van nirvanees van lang geleden. Wanneer door de kennis van de leer van cyclussen en yuga’s een individu de wet van opoffering en Yagna op zijn eigen groei leert toe te passen, verwerft hij de ware deugden van tyaga of verzaking en vairagya of onthechting; hij kent zichzelf niet als een van de velen die de handeling uitvoeren maar als de ene actor. In de Esoterische leer van de Bhagavad-Gita wordt dit Krishna of yoga genoemd.

Zo zijn er drie fasen op het pad van de menselijke ziel – (1) het leven van zijn individuele leven door en tot de schuld die door hemzelf werd veroorzaakt, is afgelost; (2) het leven van zijn gemeenschappelijk leven door en tot de schuld is afgelost door hem en alle zielen waarmee hij in contact stond zonder de last van universeel lijden op zich te nemen; (3) het leven van zijn universele leven door de geopenbaarde natuur.

In de eerste twee gevallen wordt intelligentie meegezogen in de draaikolk van evolutie die wordt veroorzaakt door cyclussen. In het derde geval blijft het individu de dienaar en daardoor de meester van het voortwentelende tijdswiel. Daarom hebben we (1) Pratyeka-Boeddha’s of Boeddha’s van Zelfzucht; (2) Boeddha’s van Bevrijding en (3) Boeddha’s van Verzaking waarnaar in De Stem van de Stilte wordt verwezen.

De Theosofie pleit voor het grote pad van verzaking. De discipline van het pad loopt door zelf-studie, zelf-verbetering, zelf-realisatie en zelf-uitdrukking heen; door onszelf op te voeden, te stimuleren zodat we uiteindelijk onszelf leren kennen als het Ene Zelf – de toneelspeler waarvan de dienstbaarheid eeuwigdurend is.
In de Bhagava-Gita wordt dit pad van karma dat de mens bevrijdt van zijn gebondenheid aan karma volledig onderwezen. Voldoende om voor ons doel enkele woorden te citeren:

´Alle handeling worden teweeggebracht door de hoedanigheden der natuur. De mens, die wordt misleid door onwetendheid, denkt: ´ik ben de veroorzaker’. Maar hij, O sterk gearmde, die bekend is met de aard van de twee onderscheidingen van oorzaak en gevolg, wetende dat de hoedanigheden alleen in de hoedanigheden werken, en dat het Zelf van hen is onderscheiden, is in zijn handelen niet gebonden.´[19]

Vijfduizend jaar na Krishna werden deze woorden op hetzelfde slagveld van Kurukshetra herhaald. Zo sprak HPB opnieuw over hen in De Stem van de Stilte:

´Gij moet erop voorbereid zijn rekenschap te geven aan Dharma, de onbuigzame wet, wiens stem u bij uw eerste, uw allereerste stap zal vragen:

´Hebt ge aan alle regels voldaan, O Gij met verheven hoop´.

´Hebt ge uw hart en denkvermogen afgestemd op het grote denkvermogen en hart van de gehele mensheid? Want zoals de bulderende stem der heilige Rivier waardoor alle natuurklanken worden weergalmd, zo moet het hart van hem ‘die de stroom zou willen ingaan’, meetrillen in antwoord op elke zucht en gedachte van al wat leeft en ademt.´[20]


[1] H.P. Blavatsky, Isis Ontsluierd, deel II, Eng. p. 544-545

[2] H.P. Blavatsky, De Geheime Leer, deel I, Eng. p. 653

[3] H.P. Blavatsky, De Sleutel tot de Theosofie, Eng. p. 201

[4] H.P. Blavatsky, De Stem van de Stilte, Eng. p. 37

[5] De Geheime Leer, deel I, Eng. p. 634

[6] Idem, deel II, Eng. p. 305-306

[7] Idem, deel II, Eng. p. 679

[8] Idem, deel I, Eng. p. 277-278

[9] Idem, deel I, Eng. p. 182

[10] Idem, deel II, Eng. p. 170

[11] Idem, deel II, Eng. p. 102

[12] Idem, deel I,  Eng. p. 192-193

[13] Idem, deel II, Eng. p. 95

[14] Idem, deel II, Eng. p. 248

[15] Idem, deel II, Eng. p. 113

[16] Idem, deel II, Eng. p. 389

[17] Idem, deel I, Eng. p. 17

[18] Idem, deel I, Eng. p. 221-222

[19] W.Q. Judge, The Bhagavad-Gita, Eng. p. 26

[20] De Stem van de Stilte, Ned. p. 55-56; uitgave G.L.T. Antwerpen 2012