Het herkennen van de wet

We moeten wel aannemen  dat dit universum of wetmatig is of een universum van chaos, kans en toeval. In feite weten we heel goed  dat er geen toeval in het universum bestaat, want we zien  dat alles wat we gebruiken en begrijpen, valt onder de wet; en waar iets ons overkomt, waarvan we de oorzaak niet kunnen bevatten, aanvaarden we desondanks een oorzaak en proberen die te vinden. We kunnen zelfs geen voorstelling maken van een gevolg zonder oorzaak.

Het allereerste wat de student moet leren is in alle dingen en alle omstandigheden de heerschappij van de wet waar te nemen. We onderkennen gedeelten van de wet, maar nooit de gehele wet, zoals eigenlijk zou moeten.

Misleid door onze eigen aard, door de kracht zelf van die geaardheid, zetten we oorzaken in beweging, waardoor gevolgen ontstaan, die we nu ervaren, en dan benoemen we deze gevolgen met termen als ‘bestemming’,  ‘lot’, ‘toeval’ of ‘de wil van God’. De werking van de wet betekent voor veel mensen een lotsbestemming die ons overkomt, en waardoor we worden bevoorrecht  of benadeeld, maar waar we geen controle over hebben, en wat we niet zelf hebben teweeggebracht. Toch kan de werking van de wet gemakkelijk worden begrepen. Het is door alle grote Leraren uit het verleden verkondigd als het doelgericht handelen en het onvermijdelijke gevolg daarop. Laten we onthouden dat dit geen twee gescheiden en afzonderlijke gegevens zijn – oorzaak en gevolg, actie en reactie zijn twee aspecten van één en hetzelfde. In het Sanskrit zijn beide aspecten vervat in het woord karma.

 

Karma kan ook ontdekt worden in de christelijke geschriften, waarmee we vertrouwd zijn, zoals in de uitdrukking: “Wat men zaait, zal men oogsten.” Zodoende zouden we moeten inzien  dat wat men oogst, men dat ook zelf heeft gezaaid. Wanneer we eenmaal de wetmatigheid begrijpen  dat acties niet uit zichzelf voortkomen  dat de wet niet willekeurig handelt, kunnen we inzien  dat wij de acties veroorzaken en de gevolgen daarvan ervaren. Oorzaak en gevolg, actie en reactie – de werking van de wet – worden waargenomen in onszelf, niet buiten ons. Er is geen actie, tenzij er een wezen is dat deze uitvoert en de gevolgen daarvan ondervindt. Aan alles wat er met levende wezens gebeurt, gaat een oorzaak vooraf en die oorzaak ligt in een handeling uit het verleden van dat wezen zelf. Met andere woorden, de wet regeert op elk bestaansniveau, en elk wezen van welke graad dan ook, valt onder deze wet.

 

Wij allen oogsten, wat we gezaaid hebben, individueel en collectief; daarom moeten we ons er bewust van zijn  dat we nooit alleen handelen. We handelen altijd in reactie op en in relatie met anderen, beïnvloeden hen ten goede of ten kwade, en ondervinden de noodzakelijke gevolgen van de oorzaken, die we zelf in werking hebben gezet. Dit laat ons het idee van absolute rechtvaardigheid zien, want onder deze voorwaarden van de wet ontvangt eenieder exact wat men geeft.

 

Dit brengt ons op een ander voorbeeld: er zou geen actie en een daaruit voortvloeiende reactie kunnen zijn, wanneer we niet omgeven waren door andere wezens. Er moet iets aanwezig zijn in onze natuur  dat voor niemand afzonderlijk, maar voor allen gemeenschappelijk bezit is. Met andere woorden, we zijn allen ontsprongen aan dezelfde Bron; we reizen allen naar hetzelfde doel.

Het pad is alleen voor elke pelgrim anders. De oorzaken, die ieder zelf in werking zet, bepalen het pad dat men moet volgen. We zouden dit het ‘lot’ kunnen noemen, wanneer we begrijpen  dat het een lotsbestemming is, die wijzelf creëren. Het is door onszelf teweeggebracht, en we kunnen het zelf in stand houden of veranderen. Wanneer het lot, wat ons overkomt, ons niet bevalt, zoals de invloeden vanuit de omgeving en de condities die bepalend zijn voor ons leven, dan is het enige wat we moeten doen zulke oorzaken in werking te zetten, die andere en gunstiger gevolgen opleveren. Maar wij zullen het moeten doen; niemand anders kan het voor ons doen. Niemand houdt ons tegen. Niemand zet ons in beweging.

 

Er is geen verschil in onze vermogens. Elk van ons heeft dezelfde potentie om waar te nemen, te ervaren, te leren. Wat we leren verschilt, onze ervaringen verschillen, onze waarnemingen verschillen, maar dit wil niet zeggen  dat onze vermogens verschillen – het toont ons alleen een verschil in de toepassing van deze vermogens. Ieder van ons is in het  bezit van dezelfde mogelijkheden, zoals deze in het hele universum bestaan. De paden die we tot dusver hebben gevolgd, hebben ons bepaalde richtingaanwijzers, condities of omstandigheden gebracht, die vandaag de dag hun uitwerking hebben. Maar we hadden misschien ook een andere weg kunnen nemen en een totaal andere levensomstandigheid kunnen scheppen. We zouden moeten inzien  dat zelfs op dit moment, hoe we ook gehinderd worden door de gevolgen van verkeerde handelingen, we niet ons vermogen hebben verloren, en dat ook nooit kunnen verliezen, om andere en betere oorzaken in werking te zetten. Het pad naar alomvattende kennis ligt vóór ons: “De hele natuur staat voor je open – neem wat je kunt”.

Dit houdt in  dat alle wezens beneden de mens en alle wezens boven de mens, alsook de mens zelf, verdiensten hebben verworven door eigen inspanning, in wat voor persoonlijke positie zij zich op dit moment ook bevinden.

Het betekent  dat geen enkel wezen stilstaat  dat allen handelen  dat allen voortgaan in één of andere richting ten gevolge van de paden die zij hebben gevolgd en nog volgen. Het betekent ook  dat alle wezens beneden de mens eens ons stadium zullen bereiken, en dat elk wezen boven de mens door stadia is heengegaan gelijk aan de onze nu – wat evolutie is op weg naar zijn hoogste doel, spiritueel en mentaal, alsook fysiek. We hebben de grote waarheden alleen op een vooringenomen, beperkte, persoonlijke wijze toegepast. Maar dit zijn universele waarheden en zij zouden moeten worden toegepast op een universele wijze, als we verlangen deze waarheden volledig te leren kennen.

Het leven in ieder van ons is het Universele Leven. Velen verbeelden zich  dat Leven alleen  betekent: bestaan in een fysiek lichaam en dat er buiten het fysieke bestaan geen leven is. Maar Leven omvat alle dingen en vormen vanaf het hoogste spirituele niveau omlaag naar leven in zijn meest verdichte vorm; het is één en hetzelfde Leven  dat door alles heen stroomt, toebehorend aan allen. Het is het Ene Leven, de Ene Geest in alles en iedereen, zodat in ieder wezen van welke graad dan ook zich de oneindige mogelijkheden bevinden van het Al-Zijn. In ieder is dat aanwezig, wat  zonder begin is en zonder einde en wat onveranderlijk is; en hoewel onbegrensd, onzichtbaar, ondenkbaar, kan dat worden gerealiseerd door elk menselijk wezen.

Enkele voorbeelden zullen ons dit met kracht duidelijk maken. We spreken over onszelf, over onze identiteit. We zeggen, ”Ik was een kind; toen ik een jonge man of vrouw was; toen ik van middelbare leeftijd was; zoals ik vandaag ben; zoals ik in de toekomst zal zijn.” Nu, wat is Dat, wat in zichzelf onveranderlijk is, wat door al die veranderingen heengaat? Hetzelfde ‘Ik’, dezelfde identiteit. Dat verandert niet. Het lichaam verandert, de ideeën - de gedachten - veranderen, de omstandigheden veranderen. Maar de mens zelf, de identiteit, blijft onveranderlijk hetzelfde gedurende alle veranderingen van lichaam, plaats en omstandigheden.

 

En neem vervolgens het gezichtsvermogen; dat vermogen hebben we allemaal en het maakt niet uit hoe we het uitoefenen, het blijft steeds het vermogen om waar te nemen. Het wordt niet veranderd door wat we waarnemen. En laten we bedenken: verandering kan geen verandering opmerken. Alleen dat wat blijvend is, kan verandering ervaren. Dus er is in ons iets wat permanent is, wat werkelijk is, wat onovertroffen is, wat een lichtstraal is van de Allerhoogste en wat daarmee één is, het universele principe of vermogen, de schepper, de onderhouder en de hervormer van al wat was, is en ooit zal zijn. We moeten Dat verwerkelijken - ieder voor zich - eerst door te erkennen dat HET IS, alomtegenwoordig, eeuwig, grenzeloos en onveranderlijk; ten tweede door ons te ontdoen van ideeën, waarvan we dachten  dat Het dat zou zijn; dat Het dit lichaam is, dit verstand, deze omstandigheden. Al deze dingen zijn veranderlijk, voorbijgaand in onze beleving; maar het Werkelijke, het Allerhoogste, ons eigen Zelf en het Zelf van alle dingen, is geen veranderlijk subject. Het is onveranderlijk; Het kan niet worden waargenomen, want Het is de waarnemer.

De ideeën, die we koesteren over het Allerhoogste, de wet, de natuur en over ons eigen wezen, bepalen de handelingen die we verrichten. Toen we kinderen waren hadden we bepaalde ideeën en handelden daarnaar en zo deden we door de jaren heen. Sommige van onze ideeën hebben we van tijd tot tijd aan de kant gezet en andere, die we hebben verworven, nemen hun plaats in. We handelen nu in overeenstemming met de ideeën, die we er tegenwoordig op na houden. Zijn deze de beste en hoogst haalbare voor ons?

 

Als we onze ideeën veranderen, veranderen we onze handelingen. Als we inzien  dat de wet regeert,  dat deze wet inherent is aan onze hoogste natuur en niet buiten ons is, dan zullen we inzien  dat de Geest in ons  - ons eigen Zelf - de veroorzaker en onderhouder is van al onze handelingen; onder invloed van onze eigen misvattingen (toevoeging vert.) zal deze Hoogste Geest door verkeerde voorstellingen een ongewenst levenslot creëren. We hebben vaak ideeën aangenomen en dan weer veranderd zonder hun waarheidsgehalte, hun relatie tot het leven en hun verhouding tot het bestaan  echt te overwegen. Het is noodzakelijk  dat we ons drie grote ideeën eigen maken en daaraan vasthouden, nl.: dat elk menselijk wezen in het bezit is van wat we noemen ‘de drie attributen van de Godheid’ - de potentie tot scheppen, de potentie tot behouden zo lang als die schepping bevredigend lijkt te zijn en de potentie om die schepping te vernietigen en een betere te herscheppen. Alles wat we te doen hebben, is onze eigen werkelijke natuur te realiseren, in te zien wat onze gebreken zijn, onze deugden te versterken en voort te gaan. Hoe zekerder we dit doen, des te meer zullen we bemerken dat onze deugden en kracht toenemen en onze tekortkomingen geleidelijk aan verdwijnen.


Uit: ‘The Friendly Philosopher’, Robert Crosbie. Blz. 225-229