De wet van cycliciteit

Offer of offergave is een vaak verkeerd begrepen woord. De associatie ervan met religieuze en ascetische begrippen zorgde voor een verkeerde betekenis. In het Oosten is het begrip verbasterd tot Yagna of Yajna; voor sommigen het offeren van dieren op het altaar van de goden; voor anderen allerlei ritualistische handelingen.
In het Christendom is ‘het offer van Christus die aan het kruis stierf voor onze verlossing’ met zijn bijhorend geloof van plaatsvervangende verzoening, een verbasterde uitdrukking van een verheven waarheid die al eeuwen voor het christelijke tijdperk in de wereld gekend was.

Wat de betekenis van Yagna – offer voor de student in de esoterische filosofie is, kan goed worden afgeleid uit de notities over Yagna in het  ‘Theosofisch Glossarium’ van H.P. Blavatsky.

De zelfingenomen, wilskrachtige en bedachtzame offergave die Wijsheid betekent voor de groei van de zwakken en de onwetenden, vreugdevol, want met een doel, is opoffering of Yagna. Moeder natuur die van zichzelf miljarden vormen rijkelijk uitstrooit, is een dergelijk offer. Met volledige kennis volgen de Meesters, die hun leerlingen uit de nacht van sterfelijk bestaan een voor een aantrekken naar het licht van onsterfelijkheid, dit voorbeeld. Vanouds was de uitdrukking van dankbaarheid van de chela als volgt:

                        Gegroet, roemrijke Goeroe

                        Met zijn staf opende Hij mijn door de duisternis van onwetendheid

                        verblinde zicht en herstelde het Licht van de Wijsheid.

                        Gegroet, roemrijke Goeroe.

De miljarden vormen van en in de natuur zijn slechts de uitdrukkingen van haar Ene Leven. Het kind wordt gevormd door de moedersubstantie – been van haar gebeente en vlees van haar vlees. De leerling belichaamt de ondeelbare ene wijsheid van de Meester – en elke chela-volgeling heeft zijn goeroe–voorvader in een heilige keten die de Guruparampara wordt genoemd.

Omdat de natuur één is, wezens erin handelen en elkaar beïnvloeden, worden aldus cirkels en cyclussen gevormd. Zij brengen een verschijnsel, opoffering voort: de grootste cirkel vernauwt zichzelf om de kleinere te raken en om zich ermee te mengen en de laatste breiden zich uit en worden één met de eerste. Het is daarom noodzakelijk om bij het begin van deze studie het volgende te onderzoeken in het licht van wat er werd gezegd:

“De Geheime Leer wijst op het vaststaande feit dat de mensheid, collectief en individueel, met de hele gemanifesteerde natuur, het voertuig vormt (a) van de adem van het Ene universele Beginsel in zijn eerste differentiatie; en (b) van de talloze ‘adems’ die voortkomen uit die Ene ADEM in zijn secundaire en verdere differentiaties, naarmate de natuur met haar vele mensengeslachten afdaalt naar de gebieden die steeds in stoffelijkheid toenemen. De primaire adem bezielt de hogere hiërarchieën; de secundaire – de lagere, op de steeds afdalende gebieden”. (De Geheime Leer, deel II, Eng. p. (492)  

Zoals alle menselijke wezens hoe onwetend ook over reïncarnatie en karma, opnieuw en opnieuw worden herboren om de gevolgen van oorzaken die zij in vroegere levens hebben veroorzaakt, uit te werken; net zoals alle menselijke wezens lijden en verdienste halen uit het tijdperk–yuga waarin ze evolueren, hoewel de meesten van hen zich niet bewust zijn van de werkingen van de wet van cyclussen; zo ook halen alle menselijke wezens, hoe onwetend van dit feit ook, voordeel uit de opofferingen van de menigten van hogere intelligenties en offeren zichzelf op voor de menigten van lagere intelligenties. De Geheime Leer zegt:

“De AH-HI (Dhyan-Chohans) zijn de gezamenlijke menigten van geestelijke wezens – de engelenscharen van het christendom, de Elohim en ‘boodschappers’ van de joden – die het voertuig vormen voor de openbaring van de goddelijke of universele gedachte en wil. Zij zijn de intelligente krachten die de natuur haar ‘wetten’ geven en deze ten uitvoer brengen, terwijl zij zelf handelen volgens wetten die hun op een soortgelijke manier zijn opgelegd door nog hogere machten; maar zij ‘verpersoonlijken’ de natuurkrachten niet, zoals ten onrechte wordt gedacht. Deze hiërarchie van geestelijke wezens, waardoor het Universele Denkvermogen in werking treedt, is te vergelijken met een leger – inderdaad een ‘heir’ of ‘menigte’ – door middel waarvan de strijdkracht van een volk tot uiting komt en dat is samengesteld uit legerkorpsen, divisies, brigades, regimenten, enzovoort, elk met zijn afzonderlijke individualiteit of leven en zijn beperkte vrijheid van handelen en beperkte verantwoordelijkheid. Elk maakt deel uit van een grotere individualiteit, waaraan zijn eigen belangen ondergeschikt zijn, en elk omvat weer kleinere individualiteiten.” (De Geheime Leer, deel I, Eng. p. 38)

“Stanza IV laat de differentiatie zien van de ‘kiem’ van het Heelal in de zevenvoudige hiërarchie van bewuste goddelijke machten, de werkzame manifestaties van de Ene Opperste Energie. Zij zijn de ontwerpers, vormgevers en uiteindelijk de scheppers van het hele gemanifesteerde Heelal, in de enige betekenis waarin de naam ‘schepper’ begrijpelijk is, zij bezielen en leiden het; zij zijn de intelligente wezens die de evolutie bijstellen en beheersen, terwijl zij in zichzelf die manifestaties van de ENE WET belichamen, die we kennen als de ‘natuurwetten’.” (De Geheime Leer, deel I, Eng. p. 22)

Het menselijke gestel is een samenstelling. Het hoogste van de mens of de geestelijke pool is een deel van het Ene Leven, universeel en unitair. Het verschijnt uit zijn toestand van geestelijke onbewustheid en trekt naar het mentale gebied, nog steeds intellectueel onbewust en vandaaruit werkt zijn eigen bezielende kracht

Net zoals de larve pop en vlinder wordt, gaat de mens of beter dat wat mens moeten worden, door alle vormen en rijken en menselijke gedaanten totdat zelfbewustzijn wordt geboren. Vervolgens evolueert hij van barbaar tot burger en daar voorbij om wijsheid te vervolmaken, de Mahatma wordt geboren. Maar de hele tijd is het één en hetzelfde wezen. Die pool van ons wezen die het lagere – materiële is, geniet van de opoffering van het hogere – geestelijke. Zo komt buddhi tot uiting omdat Atma zichzelf door zijn eigen kracht beperkt. 

Het lichaam wordt gevormd omdat prana zich offert als de verbindende voedende link die de ontelbare levens, die de vorm-rupa uitmaken, in harmonie houdt.

Manas offert zich op om de kamische aard te bevrijden door dezelfde wet van Yagna die buddhi met manas verenigt.

Mensen verschillen maar de mens is één. De menselijke principes ontsnappen aan een opsomming omdat elk mens van ieder ander verschilt; net zoals er geen twee bladeren of grassprietjes op de gehele aarde absoluut hetzelfde zijn. Bij de ene mens is het buddhi dat dominant is en op de eerste plaats staat, bij een ander het lager manas, en bij weer een ander prana en zo verder. Maar alle mensen zonder uitzondering zijn hierin gelijk dat elk principe van hun wezen een deel is van de natuur zelf. Elke jiva-atma is maar een deel van het Pratyag-Atma; het buddhi in de mens is maar een deel van het maha-buddhi in de natuur; manas komt van mahat; het lichaam is van de aarde; zijn model is deel van het model van de natuur; het prana dat door het lichaam werkt is zoals een druppel water uit de oceaan van jiva; kama, het middelste principe tussen de twee triaden van Atma-buddhi-manas en prana, linga sharira en sthula-deha zijn maar een deel van het universele kama-Eros, dat de blinde cupido wordt als het op het lagere gebied moet functioneren.

De mens is de kleine kopie van de natuur en bevat in zich centra waardoorheen alle grote krachten van de natuur werken. Nee, meer zelfs – de mens is identiek met het ongemanifesteerde Absolute, en ook met de Godheid zoals we die gemanifesteerd zien in de natuur. Mens en natuur zijn één. Het is het aanvaarden of het verwerpen van de lering over de Eenheid van alles in de natuur, in zijn ultieme essentie, dat het ware begrip over het ontstaan van de Kosmos en het ontstaan van de mens van de Geheime Leer afhangt.

“Het komt hierop neer: de mensheid in haar eerste vage oervorm is het nageslacht van de Elohim van het leven (of pitri’s). In haar kwalitatieve en stoffelijke aspect bestaat zij uit de rechtstreekse afstammelingen van de ‘voorvaderen’, de laagste Dhyani’s of aardgeesten. Haar morele, psychische en geestelijke aard dankt zij aan een groep goddelijke wezens … Samen  zijn de mensen het handwerk van menigten verschillende geesten, afzonderlijk zijn ze de tabernakels van die menigten; nu en dan en in alleenstaande gevallen zijn ze de voertuigen van enkele van die geesten.” (De Geheime Leer, deel I, Eng. p. 224)

De lering met betrekking tot de hiërarchieën van intelligenties van verschillende graad dient goed te worden begrepen om een duidelijker inzicht te krijgen in het offer gemaakt door hen die hogere vormen bezitten, in het voordeel van hen die lager staan op de evolutieladder. De wet van Yagna is het fundament van de manifestatie zelf, zeggen de oude geschriften.

We slagen er niet in om de intieme band die er bestaat tussen de natuur en de mens te zien omdat we die niet waarnemen in de tegenstrijdige principes in onszelf.

Eenheid in verscheidenheid vormt het programma van de manifestatie en evenzo vormt harmonie te midden van het conflict dat van het menselijk stadium van evolutie.

Door de wet van opoffering slaagt de mens erin zijn karmische schulden af te lossen; hierdoor leert hij dat de oorzaak en het gevolg aspecten van karma zijn die niet kunnen worden gescheiden want ze zijn in werkelijkheid één; zo herkent de mens dat vreugde en pijn niet moeten worden beschouwd als beloning en straf maar beide als wegen om ervaring op te doen. Wanneer een handeling uitgevoerd wordt als een offer dan zal zijn gevolg altruïstisch zijn. De Gita zegt:

“Maar de mens die slechts vreugde schept in het innerlijk Zelf, daarmee voldaan is en uitsluitend daarmee tevreden, koestert geen zelfzuchtig belang in handeling.

Hij koestert geen belang in dat wat is gedaan, of dat wat niet is gedaan; en er bestaat, onder alle dingen die geschapen zijn, geen enkel voorwerp, waarvan hij zich afhankelijk stelt. Verricht gij daarom dat wat u te doen staat, te allen tijde achteloos over de uitkomst; want de mens die datgene doet wat hem te doen staat, zonder gehechtheid aan het resultaat, bereikt het Allerhoogste.”
De Bhagavad Gita – Eng. p. 24-25- Ned.p. 28)

Altruïsme en egoïsme werken in op ons gestel. De lagere aard in de mens, die het offer dat voor en namens hem door het hogere wordt gebracht onmogelijk kan waarderen, voert strijd met andere lagere naturen. Onze denkwijze die aangescherpt is in het ontwikkelen van tactieken en strategieën om de stem van het geweten te mijden en de werking van de kamische aard te verbergen, wedijvert met de denkwijze van anderen door middel van dezelfde foefjes. Door er niet in te slagen naar de stem van buddhi in hem te luisteren, slaagt  de mens er niet in om naar de muziek van de natuur te luisteren.  Door toe te laten dat kama zijn zintuiglijk lichaam vervuilt, gebruikt hij dat lichaam om de lichamen van anderen te beschadigen. Wanneer de oorlog in ons woedt, zijn we niet in staat de verwarring buiten ons te zien. Het conflict tussen de menselijke principes dwingt het individu ertoe met zijn naaste te wedijveren. Deze innerlijke oorlog en conflicten veroorzaken dat zelfs de deugden van de mens angst voortbrengen – dat liefde jaloersheid voortbrengt, het rechtvaardigheidsgevoel woede, de ambitie om te dienen ongeduld en de geestelijke vooruitgang zelf: trots.

Als er dorre en vruchtbare perioden voor de menselijke beschaving bestaan, dan zijn er die ook voor de ontwikkeling van de ziel. Gedurende de dorre perioden is het medegevoel of verband dat er tussen de gehele natuur en de mens bestaat op een laag pitje. Wanneer die verwantschap is verzekerd, neigt de mens naar een ontwikkeling van de ziel. In het ontstaan van zo’n verwantschap speelt het instrument van de Theosofie en theosofen een rol.  Maar elke poging daartoe moet door eigen kracht in stand worden gehouden via voortdurende inspanning en opmerkzaamheid. Het vasthouden van de juiste houding en de onafgebroken expressie ervan door een continue juiste aanpak van alle problemen van het leven verplicht de mens zijn eigen individuele verantwoordelijkheid naar alle wezens van alle natuurrijken en de natuur zelf te herkennen. De vruchtbare moeder aarde, het zuiverende water, het vitaliserende vuur, de geneeskrachtige lucht, de helpende en hernieuwende elektrische en magnetische krachten – aan dit alles is een grote schuld toe te schrijven. De kleur en geur van de bloemen op aarde, de schittering van afgelegen hemellichamen, de voeding die het plantenrijk aan onze lichamen geeft; datgene wat de schoonheid en majesteit van de ruimte aan ons denken geeft - aan hen zijn we een machtige erkenning verschuldigd. Mensen erkennen verplichtingen van vriendelijkheid en dienstbaarheid van de medemens; we zijn nog niet begonnen met het bevatten van onze verantwoordelijkheid en onze plicht ten opzichte van alle koninkrijken van de natuur. Het is noodzakelijk voor ons om na te denken over hoe onzichtbare en zichtbare aspecten van de hele natuur door ons heen stromen en hoe vanuit ons weldadige of slechte invloeden uitstralen naar elk natuurrijk, letterlijk naar de vier kwarten van de ruimte zelf.

“Hij die geniet, wat hem door hen geschonken wordt, en geen gedeelte daarvan aan hen offert, is als een dief.” zegt de Gita. (Bhagavad Gita, hoofdstuk III, vers 12)

Een duidelijke perceptie van het mededogen van de natuur, dat de energie van het offer-jagna is, vloeit voort uit de studie van de metafysica van de Geheime Leer. De onpersoonlijke principes die zichzelf belichamen in persoonlijkheden, hun terugkeer naar die ultieme principes als vervolmaakte individualiteiten vloeit voort uit deze studie. Het boek is bedoeld voor de student van het occultisme. Deze ware esoterische leerstellingen zijn niet voor een andere dan de rustige, contemplatieve student bestemd die, de kamische opwinding van het lager denken terzijde latend, zal broeden op en over hen zal nadenken met behulp van buddhi-manas of intuïtieve intelligentie. Zo'n studie alleen al vernietigt het innerlijke conflict en de wellustige neiging om in de objecten van de zintuigen te leven. De Stem van de Stilte zegt:

“Daar wordt Klesha voor altijd vernietigd, Tanha’s wortels uitgerukt. Maar wacht Disciple …  Nog één woord. Kunt ge goddelijk MEDEDOGEN vernietigen? Mededogen is geen eigenschap. Het is de wet der WETTEN – eeuwige Harmonie, Alaya’s ZELF; een oeverloze universele essentie, het licht van eeuwigdurende Gerechtigheid, en de gepastheid van alle dingen, de wet van eeuwige Liefde.

Hoe meer ge daarmee één wordt, uw wezen versmolten met zijn WEZEN, hoe meer uw Ziel zich verenigt met dat wat Is, hoe meer ge het Absolute MEDEDOGEN zult worden.”
(De Stem van de Stilte, Ned. Pag. 76 – 77)

HPB definieert dit mededogen als "een abstracte onpersoonlijke wet waarvan de aard, absolute harmonie is en in verwarring wordt gebracht door onenigheid, lijden en zonde". In de boeddhistische esoterie is dit mededogen het belangrijkste attribuut van Adi-Boeddha en wordt het soms Adi-Bodha genoemd, waarbij de eerstgenoemde in zichzelf de tweede belichaamt of de laatstgenoemde geïncarneerd is als de eerste. Dit mededogen is het positieve kenmerk van Paramartha-Satya - de geest en de essentie van filantropie, altruïsme en onbaatzuchtigheid. De filantroop staat bekend als Parmarthi, maar zoals zoveel andere heilige woorden wordt ook dit woord wat losjes gebruikt.

Door dit mededogen - Paramartha-Satya - brengt de geëmancipeerde Ziel op de drempel van het laatste Nirvana, het opperste offer om bij de duisternis van de wereld te blijven en het licht van wijsheid van zijn eigen diamant-hart uit te stralen.

Hij offert zichzelf op ter wille van de mensheid, hoewel maar een paar uitverkorenen kunnen profiteren van het grote offer. Niet alleen blijft zo iemand bij de wereld maar incarneert onder de mensenkinderen; vrij, neemt Hij de slavernij van het vlees aan; boven karma, draagt Hij de verantwoordelijkheid voor het contact tussen oorzaken en gevolgen; buiten de invloeden van yuga's en cycli, is Hij eeuw na eeuw één met hun wisselvalligheden. Sri Krishna zegt:  

“Ik breng mijzelf voort te midden van de schepselen, O zoon van Bhárata, telkens wanneer er in de wereld een verval van deugd is en een uitbraak van ondeugd en onrechtvaardigheid; en daarom incarneer ik van eeuw tot eeuw, voor het behoud van de rechtvaardigen de ondergang van de boosaardigen en het vestigen van rechtschapenheid.”
(Bhagavad Gita, hoofdstuk IV, vers 7 – 8)

In deze verzen van de Gita (vierde toespraak) moet de student de drievoudige wet opmerken van compensatie, cyclus en opoffering in overeenstemming. Op een andere plaats verklaart Sri Krishna dat "Adhiyajna mijzelf is in dit lichaam, o beste van de belichaamde mensen."

De contemplatie op zo'n offer-yagna ontsteekt het vuur van de devotie in het menselijke hart. Zoals van het kind zijn eerste gevoel naar zijn moeder toe is, zo is de eerste spirituele aspiratie van de ontwakende innerlijke natuur, voor de mens van vuur, die door middel van zijn offer deze devotie belichaamt en uitdrukt. Bij zijn vlam ontsteken we ons kleine lampje en beschermen het tegen de winden van onzuiverheid, de mist van het bijgeloof, de nevels van de zintuiglijke aantrekking,  de bijtende sneeuw van het egoïsme, en marcheren we verder naar het Heilige der Heiligen.

Met aflevering 25 eindigt de Reeks van B.P. Wadia’s Studies in de geheime Leer.