MANAS

MANAS het vijfde principe. Het eerste van de werkelijke mens. Dit is het denkprincipe en is niet het product van de hersenen. Hersenen zijn er slechts het instrument van. Hoe het licht van het denken aan verstandeloze mensen werd gegeven. Volmaakte mannen uit oudere systemen gaven het aan ons zoals zij het van hun voorgangers kregen. Manas is de opslagplaats van alle gedachten. Manas is de ziener. Als de verbinding tussen manas en hersenen verbroken is, is de persoon niet in staat om kennis te verwerven. De organen van het lichaam verwerven geen kennis.
Manas is verdeeld in hoger en lager. De vier eigenschappen ervan. Boeddha, Jezus en anderen hadden manas volledig ontwikkeld. Atma het Goddelijke Ego. De permanente individualiteit. Deze permanente individualiteit is door elke soort ervaring in vele lichamen gegaan. Manas en materie hebben nu een grotere mogelijkheid van handeling dan in vroeger tijden. Manas is gebonden door begeerte en dit maakt reïncarnatie tot een noodzakelijkheid.
V. Hoe kunnen we intuïtie opwekken?
A. Intuïtie betekent ‘directe kennis en begrip’, zonder te redeneren van veronderstellingen naar conclusies; het is een vermogen dat ieder mens heeft, hetzij latent of in zekere mate werkzaam. Het staat hoger of boven het redenerend verstand; de belemmering voor de werking ervan is onze neiging om afhankelijk te zijn van onze redenerende vermogens die gebaseerd zijn op onze oppervlakkige en onvolledige algemene kennis.
Deze algemene kennis is gebaseerd op onze persoonlijkheden in hun relatie tot de uiterlijke wereld en houdt geen rekening met de spirituele aard van de mens, die de werkelijke Ziener en Denker is. Om de intuïtie op te wekken, moeten de valse opvattingen over de mens en de natuur, zoals algemeen begrepen, worden vervangen door de kennis die de theosofie hierover verschaft. Niet alleen dient mentale waarneming worden verworven, maar al ons denken moet op deze juiste kennis worden gebaseerd. We zullen dan standhouden als de onsterfelijke, onveranderlijke Denker, die getuige is van alle verschijnselen als veranderende uitdrukkingen van bewuste wezens, en die voorbij alle mogelijke uitdrukkingen naar de essentiële spirituele aard van elke entiteit kan kijken. Elke manifestatie, fysiek, psychisch of anderszins, is een uitdrukking van binnen naar buiten; het ‘oog van de Geest’ is niet beperkt tot, noch misleid door, de manifestatie, het verschijnsel of de uitdrukking, maar met dat ‘innerlijke zicht’ gericht op de hele natuur binnen en buiten het wezen waarnaar wordt gestaard - om zo te zeggen – en heeft een volledig begrip van het doel en de waarde van het verschijnsel of uitdrukking.
Dit is geen redenering vanuit veronderstellingen naar conclusies, maar een directe en ogenblikkelijke kennis van alle feiten en factoren zowel als de eventuele uitdrukkingen ervan op alle gebieden. De perfectie van dit goddelijke vermogen kan alleen worden bereikt wanneer de aspirant niet gehecht is aan, noch gestoord wordt door, welke uiterlijkheden dan ook en wanneer hij die aanvullende kennis heeft die het hogere leven met zich meebrengt. Een Meester schreef eens: “Hoe onbaatzuchtiger iemand werkt voor zijn medemensen en zich ontdoet van het illusoire gevoel van persoonlijke verlatenheid, hoe meer hij vrij is van maya en hoe dichter hij het Goddelijke nadert.”
V. Als de waarnemer alle veranderingen opmerkt en door alle veranderingen heen constant hetzelfde blijft, hoe komt het dan dat hij de verandering van de dood vanuit het fysieke bestaan niet herkent?
A. We zijn allemaal waarnemers; de vraag is wat we nu waarnemen of weten van de veranderingen voorafgaand aan de geboorte? Ieder kan voor zichzelf antwoorden. Als we ons bewust waren van de verandering die ‘geboorte’ wordt genoemd, hoe komt het dat we die dan zijn vergeten? Het antwoord is natuurlijk dat de omstandigheden die door de ‘verandering’ teweeg werden gebracht onze waarnemingen zo in beslag hebben genomen dat de nieuwe omstandigheden momenteel ‘ons leven’ zijn. We zijn bewust tijdens de toestand van het lichaam die slaap wordt genoemd, maar zijn we bewust van de ‘verandering’ vanuit de waaktoestand?
We zijn allemaal waarnemers, dat is waar, maar er zijn twee grote klassen van waarnemers, namelijk degene die zich bewust zijn van alle veranderingen en degene die dat niet zijn. Het leven van de waarnemer is ononderbroken en is niet afhankelijk van fysieke, astrale of andere uitdrukkingen ervan.
Terwijl hij in het lichaam is, is hij bezig met de fysieke objectieve wereld; wanneer hij het lichaam verlaat, is hij nog steeds bezig met de gedachten, gevoelens en begeerten van die fysieke wereld en zal dat blijven totdat de kracht ervan uitsterft; hij is voortdurend omringd en in beslag genomen door een wereld van zijn eigen makelij en in zijn beleving is hij nog steeds dezelfde persoon als tijdens het leven; hij is nog steeds dezelfde persoon wanneer hij de devachanische toestand binnengaat, alleen in die toestand is hij in een staat van gelukzaligheid die, terwijl hij leefde, voor hem de hoogste, edelste en meest goddelijke staat voorstelde die wenselijk was. Dit zijn de toestanden van allen die, terwijl ze in een fysiek lichaam zijn, hun werkelijke spirituele natuur niet kennen, realiseren en uitdrukken. Het zijn de gevolgen van het laatst geleefde leven.

Heel anders is het geval van iemand die gedurende een leven het gezuiverde lagere denken heeft verenigd met de Goddelijke triade; hij leeft een bewust bestaan in Geest, niet in materie, zelfs terwijl hij lichamen van tijdelijke duur gebruikt; hij kent het doel en de waarde van elke aardse belichaming en verlaat met genoegen de beperkende voorwaarden ervan wanneer dat doel is vervuld; wat wij ‘dood’ noemen, is voor hem slechts een welkome bevrijding, want hij kan dan ongehinderd zijn spirituele leven en activiteit hervatten. Zijn wedergeboorten vanaf dat moment zullen bewust en zelfverkozen zijn en met het doel om diegenen te helpen die nog steeds verdwaald zijn in de wolken van illusie; hij zal geen kama-loka hebben, geen devachan, noch enige illusie of voorliefde voor fysiek bestaan; voor hem bestaat er geen dood noch een besef ervan, want hij leeft de hele tijd in volledig bewustzijn.
V. Zou zo iemand bewust zijn in het lichaam?
A. Hij zou de hele tijd bewust zijn, of hij nu een lichaam binnengaat, erin leeft, of het tijdelijk of geheel verlaat.
V. Op pagina 61 staat dat het denkvermogen aan de verstandeloze monaden wordt gegeven door anderen die hetzelfde proces hebben doorlopen. Er staat niet hoe dat gebeurt?

A. Ongetwijfeld wordt er in het occulte onderricht veel weggelaten dat zou kunnen worden gezegd, onder meer omdat met onze huidige kennis en begrippen geen verklaring zou kunnen worden gegeven die wij zouden begrijpen, en een andere reden is dat in alle theosofische leringen wordt getracht de intuïtie op te wekken door universele principes, processen en analogieën te presenteren, die de student zal toepassen en zo het antwoord op zijn vragen zal vinden. Er is een oude occulte spreuk die zegt: ‘Zo boven, zo beneden’; het omgekeerde is ook waar, ‘zo beneden, zo boven’, want het ‘beneden’ is een getransformeerde en voorwaardelijke uitdrukking van het ‘boven’.
Dit in overweging nemend, en zich herinnerend dat alle wezens zevenvoudig van aard zijn, en dat in het geval van wezens onder de mens het principe van manas latent is en in de loop van de evolutie moet worden gestimuleerd en ontstoken door diegenen die actieve manasische wezens waren geworden in vorige evolutieperioden; al deze feiten in overweging nemend, wat kunnen we dan vinden in onze ervaring dat ons een idee zou kunnen geven van hoe het ‘denkvermogen’ wordt gegeven aan de ‘verstandelozen’. Bij elk voorbeeld binnen onze ervaring moeten we begrijpen dat het woord ‘denkvermogen’, zoals gebruikt in de tekst, verwijst naar het actieve, operatieve, manasische principe, en ‘verstandeloos’ naar hetzelfde principe, noch actief noch operatief, maar latent.
Neem nu het geval van een zuigeling die ter wereld komt - voor zover het zijn niveau van perceptie en expressie betreft, is het kind ‘verstandeloos’; degenen die zijn ouders of begeleiders zijn, wekken geleidelijk het latente vermogen van begrip, het denkvermogen, tot actie op en geven het kind zoveel van hun kennis als het groeiende denkvermogen kan ontvangen. Kunnen we ons niet voorstellen dat een beginnende mensheid in haar vroege stadia van maakbaarheid geleidelijk de kennis krijgt van hen die ‘verstand’ hebben? En is het niet zo dat, terwijl wij als beginnende mensheid in die vroege perioden zo werden onderricht, wij nog steeds verdere instructie nodig hebben en die ontvangen door de opoffering en inspanning van hen die de theosofie aan de wereld in het algemeen hebben gegeven?
V. Is manas een onveranderlijk principe?
A. Manas is het derde principe van de triade-atma, buddhi-manas, die het Ego vormen; als principe is het onveranderlijk; zijn mogelijkheden van manifestatie zijn eindeloos.
V. De Geheime Leer stelt in feite dat degenen met een denkvermogen, de ‘verstandelozen’ binnentraden en bezielden; dit betekent eerder contact dan instructie, nietwaar?
A. Het betekent beide, want instructie vereist contact in een of andere vorm, psychisch, mentaal of fysiek. De analogie kan worden gevonden in het geval van de zuigeling: het zuigelingenlichaam is een verstandeloze entiteit; het incarnerende ego is een manasische entiteit die de hulp van ego's in lichamen nodig heeft om kennis te verwerven van de fysieke wereld zoals die bestaat op het moment van geboorte en in de mate dat zijn karma dat toelaat. Aan de andere kant is de verantwoordelijkheid van de ouders of begeleiders groot in die zin dat de ontluikende waarnemingen nauwkeurig moeten worden begeleid; dit is vooral zo met theosofische ouders.
V. Dan is ‘ontsteken’ een kwestie van gedachte?
A. In het occultisme is de gedachte het gebied van handeling. Alles vloeit voort uit gedachte; de handeling zal overeenkomstig de aard en soort van gedachten zijn.
De juiste gedachte gaat gepaard met het juiste gevoel en de wil om te handelen. Dus wanneer we aan iets denken, is er tot op zekere hoogte sprake van wil en gevoel. Alle mensen denken, hun gedachten zijn gebaseerd op hun onwetendheid of hun kennis; de term ‘een kwestie van denken’ zou daarom misleidend zijn voor hen die zich inbeelden dat ze door te denken ‘een duimbreed aan hun lichaamslengte kunnen toevoegen’, of hun karma kunnen ontlopen. Alles hangt af van de aard van de gedachte, het motief en de kennis die men bezit. ‘Ontsteken’ betekent het opwekken van het denkvermogen, dat was waarschijnlijk de bedoeling van de vraag.
V. Zijn ‘gedachte’ en ‘intellect’ niet één en hetzelfde?
A. Dat hangt ervan af wat we als de betekenis van de woorden beschouwen. Iedereen denkt en gebruikt daarom ‘gedachte’, maar we zouden niet iedereen als intellectueel beschouwen. Vanuit theosofisch oogpunt heeft ‘intellectualiteit’ betrekking op het hersen-denken en duidt op een vaardigheid in mentale techniek, eerder dan op een zielenperceptie en begrip. Intellectualiteit op zich is hard, koud en mechanisch, maar als een instrument gebruikt door de werkelijke mens binnenin, is het van de grootste waarde; in het eerste geval is het een hoogmoedige uitdrukking van de persoonlijkheid; in het tweede geval een instrument van de ziel dat de hoogste belangen van de mensheid dient. In de Gita beschrijft een voetnoot buddhi als het hoogste intellect, met andere woorden ‘goddelijk intellect’; het tegenovergestelde ervan zou kama zijn, het laagste intellect, of dat wat gebaseerd is op persoonlijke begeerten en fysiek bestaan. Het woord ‘gedachte’ is abstract en universeel en heeft daarom niet de geconditioneerde betekenissen die het woord ‘intellect’ heeft.
V. Kan spiritueel zelfbewustzijn niet worden bereikt na de dood wanneer de ziel is ontheven van de strijd van het leven?
A. De toestanden na de dood zijn slechts de gevolgen van het laatst geleefde leven; zij vormen daarom een voortzetting van dat leven in zijn verschillende graden, en een tussenstadium tussen levens; de enige basis die de ‘overledene’ heeft om mee te werken is wat werd verkregen en vastgehouden tijdens het leven in het lichaam; spiritueel zelfbewustzijn en bevrijding van de noodzaak van wedergeboorte kan alleen worden bereikt terwijl men een lichaam gebruikt.

V. Het hoofdstuk spreekt over manas als het principe dat het geheugen overdraagt van dag naar nacht en van nacht naar dag en van het ene leven naar het andere. Ik begreep dat het buddhi was?
A. De mens is een triade; de drie principes die de triade samenstellen worden atma-buddhi-manas genoemd; er is geen manas zonder buddhi, geen buddhi zonder atma. Als we het idee niet te veel materialiseren, kunnen we buddhi opvatten als een specialisatie van atma, en manas als een specialisatie van buddhi. Buddhi is het Spirituele Ego; manas is het
hogere menselijke denkvermogen, het creatieve manifesterende aspect van het wezen. Buddhi is de opslagplaats van wijsheid, manas het gebruik ervan. Aangezien herinnering actie veronderstelt en manas het aspect is dat in actie wordt gebruikt, is het correct om te zeggen dat manas de herinnering overdraagt van dat wat het tot stand heeft gebracht en heeft ervaren.
V. Dieren hebben blijkbaar geheugen; is het de actie van manas in hen?
A. De dieren hebben nog geen zelfbewustzijn bereikt, daarom is manas latent in hen; wat ze bezitten is instinct-of gevestigde gewoonte, die zichzelf zal herhalen onder de juiste stimulatie of omstandigheden. Gewoonte is geheugen in de cellen en organen van het lichaam; dieren, vooral de hogere, hebben een duidelijk ontwikkeld geheugen van deze soort, maar het staat verre van de menselijke soort met zijn *re-collectie, +re-membrance en #reminiscentie.

H.P.B. in Sleutel tot de Theosofie p. 114/115:
*zich te binnen brengen, +zich herinneren , #het geheugen van de ziel [ noot van de vert.]
V. Op pagina 68 wordt gezegd dat het innerlijke lichaam van de mens uit gedachten bestaat?
A. Ongetwijfeld is deze uitspraak geformuleerd, zoals vele andere in het boek, om studenten aan het denken te zetten. Het woord ‘gedachte’ kan op twee manieren worden gebruikt: een abstracte manier - het vermogen om te denken - zonder enige oefening van het vermogen, en ‘gedachte’ met betrekking tot een of vele dingen. Er is gezegd dat het denken het gebied van handeling is; alle handelingen vloeien voort uit gedachte; ook is het duidelijk dat er geen denken kan zijn tenzij er iets is om over te denken. Iedereen, innerlijk of uiterlijk, wordt gevormd uit substantie, waarvan de hogere toestanden meer ontvankelijk zijn voor de kracht van gedachte dan de lagere, en we kunnen ons een toestand van de substantie voorstellen die zo homogeen van aard is dat hij ogenblikkelijk reageert op elke gedachte die door de Denker, de werkelijke mens, wordt geprojecteerd; de meer concrete toestanden van de substantie vereisen natuurlijk een aanhoudende geconcentreerde gedachte om veranderingen te bewerkstelligen, vooral in wat we ‘materie’ noemen, waaruit onze fysieke lichamen zijn samengesteld.
We moeten ons ook herinneren dat elke toestand en elk gebied van substantie is samengesteld uit homogene levens, of levens die min of meer gedifferentieerd zijn; elk van deze levens is een bewust centrum, wat de specifieke gedifferentieerde uitdrukking ervan ook mag zijn; dit bewuste centrum is hetzelfde als het bewuste centrum van de mens en kan in abstracte zin ‘gedachte’ worden genoemd. Het is door dit inherente vermogen om waar te nemen van de kant van alle levens, dat richting of impuls kan worden gegeven of ontvangen. Als we al deze dingen in overweging nemen, krijgen we misschien enig idee van wat er in het denken van de Leraar omging toen hij de genoemde verklaring schreef.
V. Is spraak een product van het denkvermogen?
A. Wat zou het anders kunnen zijn? Het verlangen om met anderen te communiceren moet eerst in het denkvermogen zijn opgekomen; vervolgens moesten de middelen om dat te bewerkstelligen worden uitgewerkt in klanken met overeengekomen betekenissen - allemaal voortkomend uit wenselijkheid die door het denkvermogen werd waargenomen.
V. Hoe komt het dat wanneer we wakker zijn we ons de waaktoestand kunnen herinneren, dit kennen en vergelijken met de droomtoestand; terwijl we ons in de droomtoestand de waaktoestand niet kunnen herinneren?
A. Wanneer iemand zegt ‘ik heb gedroomd’, bevindt hij zich in de waaktoestand en is hij omgeven door de externe omstandigheden die deel uitmaken van die bewustzijnstoestand; hij vergelijkt daarom de staat waarin hij zich bevindt met een andere staat die op dat moment niet aanwezig of duidelijk is. Aan de andere kant is in de droomtoestand alles wat zijn waaktoestand vormde afwezig uit zijn waarnemingen en is hij omgeven door een wereld van zijn eigen schepping, die op dat moment objectief en echt voor hem is; zijn waarnemingen zijn ‘wakker’ ten opzichte van de droom en erin ondergedompeld, dus hij heeft niets voor zich om de waaktoestanden en de droomtoestanden mee te vergelijken. Als hij in staat zou zijn vergelijkingen te maken, zou de droomtoestand ophouden en zou hij wakker zijn. Er zijn vele soorten zogenaamde ‘dromen’, waarvan de hoogste herinneringen zijn aan de activiteit en het echte ontwaakt-zijn van de innerlijke mens, maar deze zijn gewoonlijk niet vertaalbaar in termen van lichamelijk bewustzijn.

V. Hoe kan lager manas verenigd worden met hoger manas?
A. Er is in werkelijkheid maar één manas; wat lager manas wordt genoemd is een tijdelijk aspect van de ene manas, verbonden met en geconditioneerd door het fysieke bestaan onder karmische reactie. In deze relatie produceert het de illusie van afgescheidenheid, waaruit begeerte en egoïsme voortkomen. Onwetendheid over onze werkelijke spirituele en egoïsche aard produceert een afgescheiden en persoonlijke basis van gedachte en handeling die hun karmische resultaten met zich meebrengen. Kennis en begrip van onze werkelijke aard, samen met gedachte en handeling die er consequent en aanhoudend op zijn gebaseerd , maken manas weer één; het lagere, tijdelijke ‘zelf’ verdwijnt. De ‘Stem van de Stilte’ zegt: “Het zelf van stof en het Zelf van Geest kunnen nimmer samengaan; er is geen plaats voor beide.”
V. Hebben de Ego's een universele taal? t in de gewone betekenis van de term, dat wil zeggen, een speciale manier van spreken, of manier van communiceren, die alle ego's gemeen hebben. Het wordt eerder beschreven als communicatie van ideeën en ervaringen door middel van beelden. In de Geheime Leer wordt ‘Kriyasakti’ beschreven als ‘de geheimzinnige kracht van het denken die dit in staat stelt om uitwendige, waarneembare, verschijnselen teweeg te brengen door haar eigen inherente energie’. Dit is een egoïsche vermogen die geen behoefte heeft aan taal in onze betekenis, dat wil zeggen, klanken en overeenkomstige tekens, maar een ‘levend beeld’ kan gebruiken dat alle kwaliteiten vertoont die vervat zijn in het idee dat het voorstelt.

Deze vraag brengt een belangrijk punt naar boven: we moeten de ‘taal’ van het innerlijke Ego leren, zodat we de juiste vertaling kunnen maken in termen van ons denken. Want te allen tijde is de ‘taal’ van het gebied waar het Ego 's nachts doorheen beweegt een vreemde taal voor de hersenen die wij gebruiken; op dit hogere gebied kan een geluid worden voorgesteld als een kleur of een figuur; een historische gebeurtenis kan mogelijk niet slechts worden getoond als een beeld, maar ook als een licht of schaduw, enz. We dienen niet alleen in staat zijn om deze indrukken waar te nemen en vast te leggen in het fysieke geheugen, maar ook om hun betekenis te begrijpen; dit is alleen mogelijk door onszelf als het ware poreus te maken voor de invloeden van het hogere Zelf, en door op een zodanige manier te leven en te denken die het meest waarschijnlijk het doel van de ziel tot stand zal brengen. Dit leidt ons feilloos naar deugd en kennis, want de ondeugden en passies vertroebelen eeuwig onze waarneming van wat het Ego ons probeert te vertellen. De belemmering wordt gevonden in ons eigen dagelijks leven en in de termen van spreken, denken en voelen die de basis vormen van ons persoonlijk bestaan.
V. Wat is polariteit?
A. Alles in de natuur heeft zijn eigen soort polariteit; dat wil zeggen, elk voorwerp of element wordt aangetrokken door bepaalde andere voorwerpen of elementen en wordt door andere afgestoten. De normale polariteit van onze lichamen zorgt ervoor dat ze op de aarde blijven, laatstgenoemde is positief ten opzichte van onze lichamen en onze lichamen negatief ten opzichte van de aarde. Toch zijn er veel geregistreerde gevallen waarin de polariteit van het lichaam zo wordt veranderd dat het zwevend op een kleine afstand boven de aarde wordt gehouden; deze verandering wordt ‘levitatie’ genoemd - een verkeerde benaming, want het veronderstelt dat het lichaam lichter wordt en daarom in de lucht zweeft; de toestand is te wijten aan een verandering in polariteit waarbij het lichaam positiever wordt ten opzichte van de positieve lading van de aarde, de twee positieve polen stoten elkaar in meer of mindere mate af, afhankelijk van de mate van positieve lading die in het lichaam wordt opgewekt. Polariteit is een toestand die de twee polen omvat - positief en negatief.
V. Pagina 66 spreekt over het geheugen dat beelden toont aan lager manas en daarom wordt hogere manas verduisterd. Kunt u dit alstublieft uitleggen?
A. Lager manas is dat aspect van manas dat verbonden is met, en geïnteresseerd is in, het fysieke bestaan; de astraal-fysieke hersenen zijn het instrument van registratie en expressie van de herinneringen aan het fysieke leven, de opslagplaats om zo te zeggen, van persoonlijke ervaringen. Wanneer de persoon in gedachten en handeling niet actief bezig is met een of ander onderwerp of voorwerp, toont het astraal-fysieke brein beelden van voorbije gebeurtenissen, gedachten en gevoelens; hierin ligt de oorzaak van de meeste dromen. Zelfs als we wakker en actief zijn, ligt er aan onze mentale activiteit deze geheugenlaag van persoonlijkheid ten grondslag die kleurt wat we denken, zeggen en doen. In alle gevallen, verduistert deze automatische opleving bij de meerderheid van de mensen, de actie van het Hoger Denkvermogen, het werkelijke Ego.
V. Zou de natuur ons voortdrijven onder de werkzaamheid van de wet van periodiciteit?
A. Bij het gebruik van de term ‘natuur’ moet men begrijpen dat het ‘de collectieve actie van alle wezens van elke graad’ betekent. Het is geen gids of opzichter die voor ons zorgt en ons in de juiste of welke richting dan ook voortstuwt. De wet van periodiciteit brengt terug wat is geweest; het individu is ofwel voorbereid om door juiste ideeën vooruit te gaan, of hij is dat niet, vanwege verkeerde opvattingen; hij voelt de gevolgen van de wet van periodiciteit in overeenstemming met zijn vooruitgang of terugval; hij neemt zijn eigen plaats in bij het algemene malen van het wiel van collectief karma.
V. Zou het wenselijk zijn om dichter bij de zon te wonen?
A. Het is geen kwestie van wenselijkheid voor welk wezen dan ook; het is altijd een kwestie van karmische affiniteit. De wetmatigheid van ons eigen wezen plaatst ons waar we thuishoren, en vanuit het standpunt van vooruitgang kunnen we nergens anders beginnen dan waar we zijn. Als de vraag was bedoeld om te vragen of planeten dichter bij de zon bewoond worden door meer ontwikkelde mensheden, dan wordt er gesteld dat dat zo is.
OPMERKINGEN
We hebben het zevende hoofdstuk afgesloten; het is misschien goed om kort het terrein te overlopen dat is doorkruist en iets te begrijpen van de volgorde van de hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk gaat over het bestaan van levende wezens die vervolmaakt zijn in wijsheid, kennis en vermogen gedurende voorbije uitgestrekte perioden, aan wie de titel van ‘Meesters van Wijsheid’ is gegeven.
Dit hoofdstuk is grotendeels gewijd aan het wijzen op het feit van het bestaan van zulke wezens die in bepaalde perioden hun aanwezigheid onder de mensen hebben laten voelen; en dat wat theosofie wordt genoemd een deel is van de kennis van deze vervolmaakte wezens en dat Zij de bewaarders zijn van alle kennis die door de uitgestrekte perioden die voorbij zijn gegaan is verworven.

Het is belangrijk voor de student om deze feiten te begrijpen en zich eraan vast te houden, want aan de ene kant verwijzen zij naar de Meesters als idealen en als feiten, evenals naar het doel waarnaar de mensheid zou dienen te streven, en aan de andere kant naar theosofie als Hun boodschap aan de mensheid, als een kennis die door observatie en ervaring is verkregen en niet een theorie of dogma dat door mensen is uitgevonden.
Er is nog een ander feit dat bekend is bij oudere studenten, een kennis die beginners best in hun achterhoofd zouden houden, namelijk dat de aanvaarding en erkenning door de student van theosofie en de Meesters, zoals omschreven, een subtiele verbinding tot stand brengt tussen de innerlijke aard van de student en die Meesters en hulp van Hen mogelijk maakt via die innerlijke aard.

Het tweede hoofdstuk begint, zoals elke studie zou moeten beginnen, met een uiteenzetting van algemene beginselen, de algemene wetten die de cosmos besturen en de zevenvoudige indeling door de manifestatie heen. Het geeft ook de werkelijke leeftijd van de wereld en die van de mensheid en laat zien dat Denkvermogen het intelligente deel van de cosmos is en dat het proces van worden zich onder de wet van periodiciteit voltrekt, dat wil zeggen, de terugkeer van dat wat was, plus de verworven intelligentie; want evolutie wordt bewerkstelligd door de innerlijke Ego’s die tenslotte de gebruikers van menselijke vormen worden.
Het derde hoofdstuk behandelt onze aarde, waarbij het aantoont dat zij ook zevenvoudig is in samenstelling en aard en is onderworpen aan de algemene wetmatigheden die het Universum regeren. Door de wet van periodiciteit op de aarde toe te passen, wordt ze getoond als een herbelichaming van een planeet die eraan voorafging - in feite de maan; dat een massa Ego’s behoren tot elke planeet - zoals Venus, Mars, enz., en dat zij de evolutionaire krachten achter en binnen elk van deze planeten vormen; dat onze aarde in het vierde stadium van evolutie is en andere planeten meer of minder zijn gevorderd dan wij.
Hoofdstuk vier bespreekt de samenstelling van de mens en vermeldt zijn zevenvoudige principes, verdeeld in de drie hogere principes die de werkelijke mens vormen en de vier lagere die de voorbijgaande aspecten op aarde zijn van de drie hogere principes - de werkelijke mens.
Hoofdstuk vijf bespreekt het lichaam en het astrale lichaam als de laagste van de gegeven indeling. Er wordt aangetoond dat het fysieke lichaam een illusie is in de zin dat de samenstellende delen ervan voortdurend verandering ondergaan; dat het leven niet het resultaat is van het lichamelijk organisme, maar dat onze waarnemingen voortkomen uit en worden ontvangen door onze zintuigen in het astrale lichaam, voor zover het de fysieke ervaringen betreft, waarbij het astrale lichaam in feite het fysieke contactpunt is voor belichaamde wezens. Er wordt ook getoond welke rol het astrale lichaam speelt bij seances en dat het ook telepathie, helderziendheid, helderhorendheid en al dit soort psychische verschijnselen verklaart. Er is geen speciaal hoofdstuk gewijd aan prana, omdat het een aspect is van het ene leven, dat stroomt uit en de uitdrukking is van verworven intelligentie - of vermogen tot waarneming en actie.
Hoofdstuk zes beschouwt het vierde principe, begeerte of kama. Het wordt ‘het evenwichtsprincipe’ genoemd omdat naargelang de aard van het verlangen de tendens van de entiteit ofwel naar het spirituele, ofwel naar het aardse zal zijn. Dit principe bevindt zich in het astrale lichaam en is de oorzaak van het fysieke lichaam; het lichaam geeft er geen aanzet toe, maar verschaft slechts een middel voor de fysieke uitdrukking ervan. Verlangen heeft zowel een lager als een hoger aspect.
Hoofdstuk zeven bespreekt het vijfde principe-manas, het eerste van beneden af van de werkelijke mens. Tijdens incarnatie is manas, de denker, verbonden met en ondergedompeld in het fysieke bestaan; deze verbinding wordt lager manas genoemd, als onderscheiden van hoger manas, dat aspect van de denker dat betrekking heeft op zijn werkelijke spirituele aard. Zolang manas gebonden is door begeerte, is reïncarnatie een noodzaak. Als hoger manas is het de permanente individualiteit die de resultaten en waarden meedraagt van alle verschillende levens die op aarde en elders zijn geleefd. Als lager manas beïnvloedt het de actie van hoger-manas, omdat op het huidige punt van evolutie, begeerte en alle overeenkomende krachten, vermogens en zintuigen het volledigst zijn ontwikkeld, en de aandacht van de entiteit in beslag nemen terwijl deze in het lichaam is, waardoor de actie van hoger manas, de spirituele en permanente individualiteit, wordt verduisterd. Lager manas gebruikt het menselijk brein om van veronderstellingen naar conclusies te redeneren, maar dit is het lagere aspect van manas en niet, zoals velen veronderstellen, het hoogste en beste. Het hogere aspect van manas is het intuïtieve, dat weet, en niet afhankelijk is van rede; in dit geval is het manas verlicht door buddhi; in het andere, manas verwikkeld in begeerten.
