Hypatia - Filosofe en martelares

De stad Alexandrië werd gesticht door de raadselachtige krijger-koning Alexander, die door zijn militaire veroveringen, politieke behendigheid en persoonlijke wil drie continenten bijeenbracht. Misschien was het profetisch dat zijn graf in Alexandrië werd geplaatst en niet in Macedonië, zijn land van herkomst. Zijn rijk viel snel uiteen, maar de verschillende delen bleven lang bestaan, en dat kan tegelijkertijd op zowel de kracht als de onvolledigheid van zijn visie worden teruggevoerd.

Het is een ironie van het lot dat zijn Griekse taalverwanten in Athene, nog lijdend onder de verplichting een barbaarse koning te hebben moeten dienen, van zijn ambities en dwaasheden een zwart beeld ophingen, terwijl die van Egyptisch of Perzisch bloed in de legenden van ‘Iskander’ wezen op zijn dapperheid, zijn edelmoedigheid, zijn zin voor rechtvaardigheid en zijn liefde voor de mensheid.

Alexandrië was bestemd het brandpunt te worden van de triomfen en tragedies van de late klassieke wereld, een microkosmos van het intense streven van de menselijke ziel, bekneld in de titanische krachten van de cyclische geschiedenis. In Alexandrië stond de grootste bibliotheek (1) van de wereld en het Museum (2). De Pharos, een van de zeven antieke wereldwonderen, wees de weg naar de havens.

Zoals eerdere Ptolemaeën uit haar dynastie maakte ook Cleopatra van Alexandrië haar hoofdstad, die alle bezoekers betoverde en twintig eeuwen lang het voorwerp van studie en bewondering zou blijven. Alexandrië werd het kruispunt van de wereld, waar de culturen, religies en filosofieën van Griekenland en Rome, Palestina en Perzië, Afrika en Arabië samenkwamen. Daar werd de basis gelegd voor nieuwe hoogten van verdraagzaamheid en van vijandschap.

Wij kunnen heel wat leren over de menselijke natuur door de geschiedenis te beschouwen van deze unieke stad, die in een wereld van steeds groeiende chaos kosmopolitisch wilde blijven.

Tegen het einde van de eerste eeuw waren alle elementen aanwezig die er de spil van de Westerse geschiedenis zouden vormen. Apollonius van Tyana had er onderwezen en de activiteiten van de priesters in de Egyptische, Griekse en Romeinse religies hervormd of nieuwe impulsen gegeven.
Het was daar dat Philo Judaeus de Mozaïsche filosofie en de religie van de Thora opnieuw had geïnterpreteerd, in het licht van zijn diepzinnige metafysische mystiek. Boeddhistische monniken hadden binnen haar poorten de boodschap van Shakyamuni, de Boeddha, gepredikt en waarschijnlijk werd het 'Evangelie van Johannes' in deze stad geschreven.

Ofschoon de grote bibliotheek had geleden onder een felle brand toen Julius Caesar de stad veroverde, bleef zij in het gebied van de Middellandse Zee het centrum van geleerdheid, en het Museum dat eraan verbonden was, werd tot een internationale universiteit, die wetenschappelijk onderzoek en mathematische filosofie ondersteunde.

In deze arena van schitterende intellectuele activiteit en diverse richtingen van spirituele toewijding kwam Ammonius Saccas een filosofische basis voor menselijke solidariteit brengen, die rekening hield met individuele vrijheid en collectieve groei. Zijn eclectische wijsbegeerte, zijn 'Theosophia', wees op de universele eenheid van alle grote religies en filosofieën, onderwees de methode van analogie en overeenkomst en wendde de pythagorisch-platonische methode aan om zijn discipelen door zelfuitgedachte en zelfopgelegde inspanningen naar hogere waarheden te stuwen.

Als waarachtig filosofische revolutionair stond Ammonius buiten het Museum en trok zijn discipelen aan uit de rangen van hen die in hun traditionele opvoeding niet genoeg spirituele vitaliteit vonden. Hij zette zijn meest vertrouwde leerlingen er niet toe aan in Alexandrië te blijven om er een school te stichten of lijnen van intellectueel nakomelingschap te verwekken.
De meesten onder hen vertrokken naar het buitenland om er zijn methode door te geven en haar te vertalen in de filosofieën en religies van het Romeinse imperium.

Plotinus stichtte in Rome een centrum dat op den duur via Proclus (3) de Atheense Academie nieuw leven zou inblazen. Haar leraren, Plutarchus (4) en Syrianus (5), volgden het stelsel van Jamblichus zoals hij, Proclus, het geleerd had van Porphyrius en deze op zijn beurt van Plotinus. Origenes introduceerde de analogische methode en de geheime leringen van Ammonius in de christengemeenschap, precies in de tijd toen zij een regelrechte organisatie ging worden als ‘kerk van Rome’.

Longinus (6) bracht de geest van zijn werk in toepassing op de politiek, de regering en de diplomatie. Zo liet Ammonius een subtiel werkende indruk na, veel meer dan een gekristalliseerde instelling. De invloed hiervan deed zich steeds meer voelen in het Museum, dat op den duur de Alexandrijnse Academie onder zijn vleugels nam. Deze werd onder Theon, en zijn dochter Hypatia, een onafhankelijke school.

A mmonius vertegenwoordigde een stel ideeën waaraan de westerse wereld trouw had moeten blijven. Hypatia echter symboliseert het ‘moment van keuze’, waarop velen voor de eclectische wijsbegeerte zouden moeten kiezen of afglijden naar spirituele onwetendheid en morele verwording.

Hypatia werd geboren rond het jaar 370, in Alexandrië. Haar vader, Theon, onderwees wiskunde, sterrenkunde en theoretische fysica in het Museum. Hij observeerde persoonlijk de zonne-eclipsen van 364 en 378 en schreef boeken over astronomie en natuurkunde, waaronder ook een commentaar op de eerste elf hoofdstukken van de ' Almagest' van Ptolemaeus ( 7). Zijn belangstelling voor de wiskunde en de astronomie stond in nauw verband met zijn studie in de boeken toegeschreven aan Hermes Trismegistus (8).

Van de geschriften van Theon is niets overgebleven, maar hij werd lang na zijn dood nog gerespecteerd om zijn grote kennis en zijn scherp verstand. Theon hield zichzelf bezig met de opvoeding van zijn dochter, zodat ook zij zeer vroeg met wiskunde en astronomie bekend werd. In de neoplatonische school van Ammonius sloten deze strenge disciplines zowel de meetkunde van Euclides in als de symbolische betekenis en de occulte vermogens van de zeven heilige planeten en de betekenis van de zodiak.

 

Hypatia heeft waarschijnlijk rechtstreeks kennis genomen van de 'Enneaden' van Plotinus en de theürgische leringen van Jamblichus, en voor wat Aristoteles betreft moet haar kennis van zijn stellingen in die tijd ongeëvenaard zijn geweest. Suidas (9) schijnt de mening toegedaan dat zij ook in Athene had gestudeerd, onder Plutarchus van Athene, die de eerste neoplatonische opvolger aan het hoofd van de Academie was. Daar zij ongeveer dertig was toen Plutarchus deze functie begon waar te nemen, is het waarschijnlijk dat zij haar omvangrijke kennis in Alexandrië opdeed, onder Theon en andere leraren van het Museum.

Vanaf het begin bleek Hypatia buitengewoon intelligent te zijn en overtrof zij met gemak haar medeleerlingen Mantuclas en Halmas. Haar begrip van de pythagorische getallenleer, die de achtergrond van de filosofie van Plato vormde, werd bij haar de basis van een ethica die zij in haar leven toepaste met groot zelfvertrouwen en zonder de minste pretentie. Daar zij onder mannen was opgegroeid en samen met mannen had gestudeerd, was zij in elk gezelschap thuis en met alle toestanden vertrouwd. Toch verkoos zij, in de geest van Apollonius, een leven van kuisheid in de ongehuwde staat. Vele mannen werden op haar verliefd op het eerste gezicht.

Alle antieke schrijvers zijn het erover eens dat zij wondermooi was en dat niemand de vergelijking met haar kon doorstaan, alsof de goden een fragment van de Gouden Eeuw hadden herschapen door haar een voorkomen te geven dat de volmaakte weerkaatsing van haar ziel was.

Het was een tijd waarin de vrouw niet bepaald werd aangemoedigd tot onafhankelijkheid of publieke functies. Toch tekende niemand verzet aan toen men haar het voorzitterschap van de Alexandrijnse Academie aanbood.

Onder Hypatia beleefde de Alexandrijnse neoplatonische filosofie haar meest schitterende periode. Ofschoon zij een aantal discipelen aantrok die haar zeer toegewijd waren - Herculianus, Troilus, Hesychius, Olympius, Euoptius , Synesius en zijn jongere broer Epiphanius (10) - volgde zij het voorbeeld van Ammonius en stichtte geen permanente school rond haar eigen persoon. Synesius vereerde haar, en zij steunde hem hartelijk met haar inzicht en raad, zelfs nadat hij bisschop van Ptolemaïs was geworden. Zij concentreerde haar aandacht op het onderricht in het openbaar en oefende een uitzonderlijk grote invloed uit op het gecultiveerde publiek van Alexandrië.

Onder vertrouwde vrienden en volgelingen gebruikte zij een hele waaier van middelen om hun aandacht op de filosofie te vestigen. Jeugdige studenten voelden zich sterk tot haar aangetrokken, onge- twijfeld ook om haar charme, bevalligheid en schoonheid. In plaats van hen om deze gemengde motieven af te wijzen, wendde zij therapeutische methoden aan die aan Pythagoras en Apollonius herinneren. Zij kalmeerde de vurige emotie van een van haar studenten door muziek te spelen die zijn gedachten permanent verhelderde.

Toen een andere haar lichamelijke schoonheid te zeer bewonderde, shockeerde zij hem door plots haar bevuild ondergoed te tonen en op de illusoire natuur van het fysieke gebied te wijzen. Toch weigerde zij niemand, maar zij probeerde de ziel te genezen en de hogere aspiraties te versterken van allen die tot haar kwamen.

De openbare lezingen van Hypatia trokken een talrijk publiek. De mensen vonden inspiratie in haar welsprekendheid en beheersing van de dialectiek. Zij werd zo bewonderd om haar wijsheid en praktisch inzicht dat zij de vriend en raadsman werd van Orestes, de keizerlijke prefect van Alexandrië.

Hij was geboren binnen de antieke Griekse religie, was later tot christen gedoopt, en ontplooide als prefect zijn merkwaardige politieke handigheid om de harmonie in Alexandrië te bewaren. Daarvoor was het nodig de wereldlijke ambities van de kerk in te tomen, maar dat lukte hem niet.

Hypatia had veel belangstelling voor de samenleving en de politiek, en onderhield nauwe relaties met de Alexandrijnse centra van macht. Over de leringen van Plato en Jamblichus aanvaardde zij ook geen enkel compromis. Door deze drie karaktertrekken werd zij het mikpunt van de woede en de boosaardigheid van de kerkelijke hiërarchie. Hoewel gouverneurs en magistraten haar om raad vroegen, speelde Hypatia geen politieke rol in de enge betekenis van dat begrip. Zij paste gewoon de platonische dialectiek toe op zowel de maatschappij als de wetenschap.

Zelfs terwijl zij haar uiterste best deed om de wijsheid van de Academie in ere te houden, ging haar belangstelling voor wetenschap en technologie ononderbroken voort. Tegen het einde van haar tragisch leven zond zij Synesius gedetailleerde instructies voor de bouw van een astrolabium en een hydroscoop (11).

D e krachten van de geschiedenis waren in Alexandrië zeer hevig. De stad was een van de gebieden geworden waar de strijd om de menselijke ziel wordt uitgevochten. Toen keizer Constantijn het christendom een officiële status in het Romeinse Rijk verleende, had hij krachten ontketend die veel verder gingen dan zijn eigen bedoelingen. Die verschuiving van de keizerlijke trouw gaf politieke en financiële steun aan de groeiende kerk.

In andere omstandigheden zou dat niet noodzakelijk tot enghartig dogmatisme en meedogenloze vervolgingen hebben geleid. Toen Ashoka boeddhistisch keizer van India werd, had hij een politieke gedragslijn van universele religieuze verdraagzaamheid afgekondigd. Rome kon die kans niet waarnemen. In de legenden en de geloofsvormen die diep in de Romeinse psyche waren ingebouwd, was Rome volgens de richtlijnen van de goden opgebouwd.

De keizer was ook de 'pontifex maximus', de beschermer van de Vestaalse maagden, die in het centrum van Rome het altaar van Vesta behoedden, de beschermgodin van de haard. Rome was machtig omdat het op de steun van de goden kon rekenen, en daarom was het niet mogelijk de staatscultus te scheiden van de loyale toewijding aan de natie.

Eens, toen het Altaar van de Overwinning (Victoria) uit de Senaat was verwijderd, lieten de senatoren alle bezorgdheid om het belegerde westerse Rijk vallen om te pleiten voor de terugkeer van dit altaar. Toen de Byzantijnse keizer het op aandringen van Ambrosius (12) definitief had laten weghalen, maakten verscheidene senatoren, zelfs vergezeld door filosofische atheïsten, de reis naar Byzantium om er aan de voeten van de keizer te vallen en wenend de terugkeer van het altaar af te smeken: zij voerden aan dat de goden Rome aan de chaos zouden overleveren indien Rome aan de goden verzaakte.

De kerk ging nu zeer ver in het bestrijden van alle mogelijke dissidentie. Ten eerste stond zij erop dat de politieke loyaliteit, zoals de traditie het had gewild, ook verder met de staatsgodsdienst zou worden geassimileerd. Trouw aan de staat kon dus niet zonder trouw aan de kerk, en zij maakte van elk niet-christelijk religieus engagement een vorm van verraad aan de staat. Ten tweede baseerde zij de versterking van haar instellingen op welbepaalde houdingen: de dienaren van de staat moesten haar opvattingen over de goddelijke openbaring erkennen, de letterlijke interpretatie van de Heilige Schrift aanvaarden en trouw zijn aan de hiërarchie van de bisschoppen. Op die manier werden alle meningsverschillen met de instructies van de bisschop van Rome of die van de Byzantijnse keizer tot ketterij verklaard en onbarmhartig vervolgd. De keizer behield de titel van 'Pontifex maximus'. (13)

Op 28 februari 380, toen Hypatia nog een kind was, vaardigde keizer Theodosius I een edict uit, waarbij de homo-ousiaanse leer (14), dit wil zeggen dat God drie personen in één is ( Vader, Zoon en Heilige Geest), de officiële leer van de kerk en het rijk werd. Dit was het begin van een stug dogmatisme en van de totale scheiding tussen mens en Christus. Jezus mocht niet meer beschouwd worden als voorbeeldig menselijk wezen dat goddelijk geïnspireerd was.

Hij werd nu tot de vleeswording van God zelf verklaard en dit sneed de kerk noodgedwongen af van de antieke Wijsheid, belichaamd in de opeenvolging van de Leraren der Mensheid.

De volgelingen van Arius (15) , die geloofden dat Jezus geboren was als mens maar tot volledige deelname in de Godheid werd verheven, werden uit de kerken en kloosters van Constantinopel verbannen. Gregorius van Nazianze werd er bisschop, en in 381 verklaarde het concilie van Constantinopel de totale oorlog aan de ketterij door alle niet-roomse kerkdiensten te verbieden.

De edicten van 4 en 20 mei 383 verklaarden dat zij die tot het heidendom zouden terugkeren alle recht op erfenis en beheer van hun eigen rijkdommen en bezit zouden verliezen. Indien hun nabestaanden geen christenen waren, zouden hun eigendommen aan de staat komen. Door het gehele Romeinse rijk heen begonnen de bisschoppen, vaak een bron van verlegenheid voor christelijke schrijvers, deze edicten te gebruiken om tempels te vernielen, heilige grond te plunderen en bloedige aanvallen tegen de niet-christelijke bevolking te richten. Er kwamen in Constantinopel berichten binnen over ernstige toestanden in Antiochië, Petra, Gaza, Heliopolis en Arcopolis, maar de regering deed geen pogingen om de situatie in het rijk te verbeteren.

Theophilus, de bisschop van Alexandrië, greep de gelegenheid, geboden door de nieuwe keizerlijke wetten, aan om fanatieke monniken uit de woestijn en een bonte mengeling van woestelingen zonder precieze religieuze overtuigingen bijeen te brengen en bracht zijn aansporingen ten uitvoer, alles te haten en te vernielen wat heidens was. In 391 plunderde Theophilus een inwijdingstempel van Dionysus en trok met de heilige voorwerpen in stoet door de straten van Alexandrië. De diep verontwaardigde burgers wierpen stokken en stenen naar de daders van deze heiligschennis en barricadeerden zich in het Serapeum, de grote tempel van Serapis. De christenen vielen de tempel aan, vernielden de heiligdommen en verbouwden de tempel tot kerk.

Hoewel de magistraten in naam van de keizer de orde moesten handhaven, deden zij niets om niet-christelijk leven en bezit te beschermen, en de bisschoppen kregen meer en meer het bestuur over wereldse zaken in handen.

Tussen 407 en 415 verordende keizer Arcadius de verbeurdverklaring van alle tempelvoorwerpen, de verbanning van niet-christelijke priesters en de ontbinding van alle heidense verenigingen. Theophilus stierf op 15 oktober 412 en zijn neef, Cyrillus, nam het ambt van bisschop van Alexandrië op zich. Hij stond reeds bekend als een beruchte najager van macht en was even gewetenloos als zijn oom, zonder echter diens deugden te hebben. Regelrechte aanvallen waren hem niet genoeg: hij probeerde ook tweedracht te zaaien onder degenen die hij haatte.

Op een dag toen Orestes een openbare vergadering hield, bracht Cyrillus de wraaklustige jodenhater Hierax ertoe, de prefect aan te klagen als een vijand van het rijk. De aanwezige joden herkenden Hierax terstond en riepen om zijn aan-houding. Orestes nam hem onder de artikelen van de wet gevangen, maar nu liet Cyrillus de leiders van de joodse gemeenschap bij hem ontbieden en hield hen verantwoordelijk voor de aanhouding van deze ‘goede christen’.

Cyrillus dreigde met strenge tegenmaatregelen. Woedend slopen de joden
‘s nachts de stad binnen en begonnen te roepen dat de kerk van Alexandrië in brand stond. Toen de christenen ongewapend buiten liepen om het vuur te blussen, wierpen de joden zich op hen en ranselden hen af. De dag daarop leidde Cyrillus een grote bende christenen naar de synagoog, dreef de joden uit de stad en plunderde hun gebouwen.

Orestes was woedend om deze schandelijke aanmatiging van de civiele macht en zond een scherpe protestnota naar Constantinopel. Cyrillus stelde een zorgvuldig gekozen afvaardiging samen om bij de keizer excuses te gaan aanbieden en deed enkele vredelievende gebaren in de richting van Orestes, maar de prefect vertelde zijn vrienden dat hij Cyrillus meer vreesde als valse vriend dan als openlijke vijand, en de keizer deed zoals gewoonlijk niets. Zelfs later, toen Orestes door een groep christenen werd aangevallen en geslagen, bleef Constantinopel het stilzwijgen bewaren. Alleen de meest stompzinnigen zouden niet hebben ingezien dat Hypatia in deze duistere haard van smeulende emoties de vlammende toorts van waarheid en deugdzaamheid was.
Cyrillus erkende haar hoogstaande morele kracht en wist dat alleen zij een bolwerk tegen zijn ambities kon vormen.

Ten dele om het Orestes lastig te maken, en anderzijds omdat zijn eigen leven en zijn daden in vergelijking met de hare zo armoedig waren, begon hij in het openbaar tegen haar te stoken. De verklaring voor haar vreselijke dood varieert van schrijver tot schrijver, maar over de omstandigheden zijn allen het eens. Hesychius schreef dat zij werd gedood om reden van haar kennis van de astronomie en een andere vroege geschiedschrijver dat zij stierf voor de wijsheid. Daar de meedogenloze politiek van de bisschoppen op een dogmatische opvatting van de geschiedenis steunde, vormde de kennis van Hypatia inderdaad een bedreiging voor hen. Zij wist dat de kerk met haar steeds groter wordende verzameling van heiligen, riten en relikwieën meer en meer vat kreeg op de bijgelovige elementen onder de heidense boeren en de onopgevoede klassen.

De kerk verwierp de wijsbegeerte die had kunnen verklaren hoe de mariolatrie ontstolen was aan de cultus van Isis en hoe de astrolatrie de Egyptische en Babylonische astronomie had geplunderd. Hypatia joeg Cyrillus angst aan omdat zij wist dat de christelijke aanspraak op het exclusieve karakter van de leringen een leugen was, en dat openbaring nooit uniek kon zijn.

 

Suidas rapporteerde het verhaal van Damascius (17) over de bijzondere omstandigheden waarin Hypatia de dood had gevonden. Cyrillus wist dat zij, wegens de beperkingen opgelegd door de nieuwe wetten, in het openbaar alleen maar lezingen kon houden over Aristoteles en over de wiskunde, en dat zij ontmoetingen had met kleine groepen van leerlingen om Pythagoras en Plato, Ammonius en Plotinus te bestuderen. Op een namiddag van 415 kwam hij naar haar woning en vond er verscheidene officieren van de wacht en bekende patriciërs, die schijnbaar bij haar deur te wachten stonden. Hij vroeg hun naar hun bedoelingen en toen zij hem vertelden dat Hypatia een filosofische vergadering hield, ontstak hij in hevige woede. Op dat ogenblik besloot hij dat zij zou sterven.

Volgens de vijfde--eeuwse historicus Socrates viel een bende christenen haar wagen aan toen zij terugkeerde van een rit. Zij trokken haar op de grond, en zonder dat zij haar kalmte verloor of ook maar een enkel woord sprak, sleurden zij haar naar de Caesarionkerk, waar zij haar de kleren van het lichaam rukten. Vlak bij het altaar werd zij gegeseld en met potscherven bewerkt tot zij dood was. Men schraapte met oesterschelpen het vlees van haar beenderen en haar lichaam werd verbrand. Zo werd Hypatia gedood om haar intellectuele en morele adel en werd in Alexandrië het licht uitgedoofd.

Synesius, haar toegewijde discipel en bisschop van Ptolemaïs, had tot het einde toe een levendige briefwisseling met haar gevoerd, en het feit dat hij in hetzelfde jaar stierf, heeft meer dan één antieke auteur doen vermoeden dat zijn dood misschien het antwoord was van een gebroken hart op het nieuws van die vreselijke moord. (18)

Met de moord op Hypatia had Alexandrië de kans verspeeld voor een wereld te werken die op menselijke solidariteit en broederschap zou zijn gericht, in plaats van het pad van twist en strijd te kiezen dat nog tot op heden voortduurt. Plutarchus, die de leiding van de Academie in Athene op zich had genomen, zond Hiërocles (19) naar Alexandrië om daar het voorzitterschap van de Academie waar te nemen. Hoewel Hiërocles een edel en oprecht man was, was hij geen originele denker. Hij probeerde een compromis met Cyrillus te sluiten door het platonische 'Agathon', het Goede, en het plotiniaanse Ene te verchristelijken, maar zelfs hij werd om zijn filosofische opvattingen in het openbaar gegeseld.

Na hem kwam Hermias, een discipel van Syrianus, en later Ammonius, een leerling van Proclus. Zij concentreerden de school meer op studie van Aristoteles. Olympiodorus (20) probeerde de wijsbegeerte van Plato nog in stand te houden, maar toen hij kort na 565 stierf, ging de school in christelijke handen over onder Elias en David, commentatoren van Aristoteles.
Hun opvolger, Stephanus, verhuisde in 610 naar Constantinopel om er hoofd van de nieuwe Keizerlijke Academie te worden.

Ofschoon de Alexandrijnse Academie toen nog slechts een schaduw van haar vroegere luister was, ging zij voort onderdak te bieden aan neoplatonische wijsgeren tot de stad in 641 door Arabische Moslims werd ingenomen.

H. P. Blavatsky merkt op dat, daar de Academie van de leringen van Hypatia afgeweken was naar de scholastieke filosofie van Aristoteles en door de genadeloze strijd tegen de ketterij in de kerk, de zaden werden gelegd die de religie van Mohammed zouden voortbrengen. Deze zou over de christelijke wereld met haar eigen tactiek een schrikbewind voeren, en als een grijnzende spiegel de spot drijven met de eenheid en welwillendheid van ‘de universele kerk’, opgericht over het bloed en de gebeenten van hen die het waagden dissident te zijn.

De dood van Hypatia betekende het einde van een tijdperk, maar haar legende en haar idealen konden niet worden uitgewist. Zelfs in het middeleeuwse Byzantium werd zij het model voor de welopgevoede vrouw en sinds de Renaissance wordt zij gevierd in gedichten en romans als de schitterende herinnering aan het idee dat elk mens vroeg of laat een leven zal leiden, gewijd aan het Goddelijke binnenin hem.
Hypatia werpt nog steeds het licht van een goddelijke verschijning in de schemerige hallen van de menselijke odyssee. Het zijn slechts verspreide fragmenten van dat licht die hier en daar in de menselijke geschiedenis staan opgetekend.

Vertaald uit ‘Hermes’ van augustus 1980, Jaargang VI, nummer 8, pp. 373-381, Concord Grove Press, Santa Barbara, California, USA.


(1) De Alexandrijnse Bibliotheek: we troffen als bij toeval in het nummer van januari 1989 van de ‘UNESCO-Koerier’ daarover een zeer interessant artikel. Bibliotheken zijn voor de meeste theosofen voorwerp van onuitputtelijke belangstelling, voor anderen een noodzakelijk kwaad, eigenlijk een van de uitwassen van het ‘lager manas’, die tot het minimum moeten worden beperkt. De Alexandrijnse kon bogen op een traditie: Alexander was leerling van Aristoteles geweest, en deze bezat reeds een beroemde verzameling boeken, die in 86 v. Chr. door Sulla naar Rome werd gezonden. In Athene werd een openbare bibliotheek opgericht in 330 v. Chr ., bij decreet van Lycurgus.

De Egyptische bibliotheken waren nog veel ouder: de oudste die in de geschiedenisboeken staat vermeld, is die van Sjepsekaf, 2575 v. Chr. En alle theosofen weten welke fantastische dingen Mevrouw Blavatsky zegt over de vaak onderaardse bibliotheken van de ‘Mahatmas’ in India en Tibet. De Alexandrijnse bibliotheek volgde het voorbeeld van Pergamon en werd gesteund door de Ptolemaeën, afstammelingen van een van de voornaamste luitenants van Alexander.
Rond 280 v. Chr. moet zij reeds + 500.000 ‘rollen’ hebben bezeten. Het aantal rollen of boeken liep op tot 700.000, en de eerste, gedeeltelijke vernieling had plaats tijdens een brand, na de verovering van Alexandrië door Julius Caesar, in 48/ 47 v. Chr. Mevrouw Blavatsky beweerde dat de voornaamste werken konden worden gered, omdat er toen net verbouwingen aan de gang waren en een aantal werken elders was opgeslagen. De bibliotheek kreeg opnieuw te lijden onder de christenen (Theophilus, 390), en later onder de veroveringen door de Arabieren. Interessante details in ‘ Alexandria and her Schools’, ‘Theosophy’, Vol.25, p. 5-13; met enig voorbehoud wat de historische accuratesse betreft.

(2) Museum: het ‘Mouseion’ (gewijd aan de Muzen), oorspronkelijk bedoeld om er de geleerden onder te brengen die op kosten van de staat daar hun onderricht gaven.

De constructie van dit uitgestrekte gebouw werd gefinancierd door de Ptolemaeën. De professoren en studenten beschikten over de bibliotheek, verdeeld over het 'Bruchium' , de koninklijke paleizen, en het 'Serapeion’, de tempel gewijd aan Serapis, de voornaamste godheid van Alexandrië.

(3) Proclus of Proklos: bijgenaamd Diadochos, geboren in Xanthos (Lycië) rond 411, overleden in 485. Hoofd van de platonische Academie in Athene. Navolger van Porphyrius en Jamblichus. Leerling van Plutarchus van Athene en van Syrianus. Een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de neoplatonische school, door theosofen zeer gerespecteerd. Eén van de komende afleveringen gaat over hem.

(4) Plutarchus: het gaat hier natuurlijk niet om de beroemde Plutarchus van Chaeronea, 45-125, schrijver van de bekende parallelle levens van belangrijke Grieken en Romeinen en ook van ongeveer tachtig filosofische opstellen, maar om Plutarchus van Athene, ca. 350-433, leraar van Proclus en van Syrianus en hoofd van de Academie, onder de sterke invloed van Plotinus, dus een echte neoplatonist. Helaas bezitten we geen artikel over hem.

(5) Syrianus: Leerling en opvolger van Plutarchus als hoofd van de Atheense Academie in 431 en 432; leraar van Proclus en van de Hermias die de leiding van de Alexandrijnse Academie op zich zou nemen. Aanhanger van de pythagorisch-platonisch-plotiniaanse traditie.

(6) Longinus: Cassius L., ca. 213 - Athene 273, Griekse neoplatonist, redenaar, filoloog, raadsheer of minister van koningin Zenobia van Palmyra, die hij tot opstand tegen Rome aanzette. Na haar nederlaag werd hij op bevel van keizer Aurelianus ter dood gebracht. Longinus zou een tijd lang onder Ammonius Saccas hebben gestudeerd, tenminste indien men bepaalde dingen aanvaardt die nu algemeen ontkend worden: a) Deze Longinus is schijnbaar niet de schrijver van het prachtige literaire werk, ‘Over het sublieme’ ('peri hypsus' ), waarin ‘Ammonius’ wordt vermeld (XIII,3); b) de ‘Ammonius’ waarvan sprake is, zou niet Ammonius Saccas zijn, maar een andere Ammonius, discipel van Aristarchus. Het verhaal van de identificatie wordt uit de doeken gedaan in de inleiding tot de Franse vertaling van 'peri hypsus': ‘Du sublime’, Henri Lebègue, Paris, ‘Les belles lettres’, 1965.

(7) Ptolemaeus, Claudius, Griekse astronoom en wiskundige die in de tweede eeuw in Alexandrië leefde. Hij moet gestorven zijn na 161. De ‘Almagest’ is zijn voornaamste werk. Het bevat de bewegingsleer volgens het geocentrische stelsel. De naam is gegeven door Arabische vertalers en betekent ‘Het grootste’, van het Griekse ‘megistos’. Deze Ptolemaeus niet te verwarren met de prinsen van dezelfde naam, die van 305 tot 44 v. Chr. over Egypte regeerden en van wie Ptolemaeus Lagi of Soter de eerste was. Hij was een der voornaamste veldheren van Alexander de Grote en kreeg na diens dood Libië en Egypte.

(8) Hermes Trismegistus, of de driemaal grote Hermes: vergriekste naam van de Egyptische wijsheidsgod Thoth of Toth (Mercurius bij de Romeinen), die ook als god van het geschrift, de getallen en de boeken gold. Tot in de zeventiende eeuw dachten velen dat hij de schrijver was van de zeventien traktaten die het 'Corpus Hermeticum' vormen en die ‘openbaringsgeschriften’ heten, namelijk een openbaring door Hermes Trismegistus. Er bestaan vele uitgaven van deze teksten, die lang als de schatkamer van de mystieke filosofie werden beschouwd. Ook G. R. S. Mead, die secretaris van Mevrouw Blavatsky was geweest, bezorgde een versie bij de Theosofische Uitgevers (in drie delen, 1906). Voor zover wij weten is het belangrijkste werk over dit onderwerp van pater A. J. Festugière, O. P. , ‘La révélation d'Hermès Trismégiste’, Paris, Gabalda & Cie, 1950-1954, in vier delen, samen meer dan 1600 bladzijden.

(9) Suidas, eigenlijk Suda: naam van een antistoichisch geordend lexicon, vermoedelijk in Constantinopel ontstaan rond het jaar 1000 uit een enorm rijke bibliotheek. ‘Antistoichisch’ betekent niet ‘alfabetisch’, maar ‘volgens de orde van de fonetische waarde van klinkers en tweeklanken in het Byzantijns-Griekse alfabet’.

(10) De leerlingen van Hypatia: het artikel is hier enigszins onduidelijk. Troilus van Side stond bekend als sofist en redenaar. Hij was bevriend met Synesius en stichtte later een school in Constantinopel.

Hesychius was een Alexandrijnse lexicograaf. Zijn woordenboek is bijna volledig overgebleven, ofschoon er slechts één exemplaar van bestaat, namelijk het handschrift van de 15e eeuw in de Codex Marcianus, Venetië. Herculianus en Olympius waren vrienden van Synesius en Euoptius of Evoptios was zijn broer.

Volgens Lacombrade, p.40, was Epiphanius de broer van Hypatia, niet van Synesius, en waren de commentaren van Theon op de 'Almagest' van Ptolemaeus aan Epiphanius opgedragen, waaruit moest blijken dat hij zich op de sterrenkunde had geconcentreerd. Over Synesius, veruit de voornaamste leerling van Hypatia, gaat onze volgende aflevering.

(11) 'Astrolabium' is de naam die werd gegeven aan verschillende soorten antieke astronomische instrumenten, die meestal dienden om de poolshoogte te meten. Deze instructies van Hypatia aan Synesius bewijzen dat zij in de wetenschappen van wiskunde en sterrenkunde ver was gevorderd en dat het hier over een meer gecompliceerde kwestie gaat. Synesius tekende voor haar een hemelkaart, die in de 14e eeuw door de grote Byzantijnse geleerde, Nikephoros Gregoras, werd hernomen en die impliceert dat het moeilijke probleem van de projectie van de sfeer op een plat vlak was opgelost.

Van de 'hydroscoop' geeft Synesius in één van zijn brieven een beschrijving, die laat concluderen dat het hier ging over de eerste schets van een ‘aerometer', een instrument om de dichtheid van vloeistoffen te meten. Deze bijzonderheden vinden we bij Lacombrade, p.42-43 en 125.

(12) Ambrosius, was bisschop van Milaan, geboren in 334 of 339 te Trier, waar zijn vader een Romeins regeringsambt bekleedde. Na diens dood werd hij door zijn moeder christelijk opgevoed. Zijn interessante en avontuurlijke loopbaan was die van een theoloog en kerkelijk politicus. Hij nam o.a. deel aan de strijd tegen het arianisme en speelde een belangrijke rol in de Milanese politiek. Hij kwam in 382-384 ook in conflict met de voorstanders van het Romeinse heidendom, en in het bijzonder toen zij eisten dat het altaar van de Victoria opnieuw in de zaal van de Senaat zou worden opgericht.
Ambrosius stierf in 397 en liet omvangrijke geschriften na, waarin hij ook de ideeën van Plotinus en Porphyrius zou hebben verwerkt. Mogelijk verklaart dit mede zijn grote invloed op Augustinus.

(13) Pontifex maximus: Het woord ‘pontifex’ betekent letterlijk bruggenbouwer, eventueel ‘leider op de weg’ en had waarschijnlijk ook een geestelijke betekenis.
Het college der 'pontifices' was in de Oudheid het voornaamste Romeinse priestercollege, en oefende toezicht uit over de openbare en private cultus. Als pontifex maximus, voorzitter van het college, bezat de keizer dus een uitgebreide religieuze macht. De traditionele eerbied van het volk voor die functie kwam nu de invloed van de nieuwe religie versterken.

(14) De theologische strijdvraag rond de gelijkaardigheid of de eenzelvigheid (homo-ousios) van de drie personen van de Heilige Drievuldigheid is te ingewikkeld om hier zelfs te worden beschreven. We verwijzen eventueel geïnteresseerde lezers naar de artikelen arianisme, christologie, sabellianisme, e.a. in de encyclopedieën. De kwestie heeft een lange en heftige strijd in de kerk veroorzaakt: zij werd beslecht op de concilies van Nicaea (325) en Constantinopel (381).

(15) Arius was een priester uit Libië, naar wie het arianisme werd genoemd.

(16) Gregorius van Nazianze, (Arianze, Cappadocië ca. 330-390), theoloog en kerkvader, bewonderaar van Origenes. Hij wilde alleen monnik zijn en zich overgeven aan de studie, maar onder de druk van zijn vader, de bisschop van Nazianze, liet hij zich priester wijden. Als bisschop van Constantinopel werd hij het slachtoffer van allerlei kuiperijen en hij vertrok opnieuw naar Cappadocië. Hij schreef ook tegen Julianus, ‘de afvallige’.

(17) Damascius (Damaskios), geboren rond 458, neoplatonist, laatste hoofd van de Atheense Academie, leerling van Isidorus van Alexandrië en van Marinus. Hij schreef uiterst scherpzinnige commentaren op verscheidene werken van Plato. Na de sluiting van de Academie door Justinianus in 529 verbleef hij enkele jaren in Perzië, maar keerde later terug naar het Romeinse Rijk.

(18) Volgens onze bronnen is Synesius waarschijnlijk in 413 gestorven.

(19) Hiërocles: komt ook nog in deze reeks aan de beurt.

(20) Olympiodorus: niet de Griekse historicus van die naam (eerste helft vijfde eeuw), maar een neoplatonist die in de zesde eeuw moet hebben geleefd, aangezien hij Proclus en zelfs Damascius citeert. Olympiodorus was afkomstig uit Alexandrië. Hij schreef o.a. commentaren op werken van Plato. (Victor Cousin, ‘Nouveaux fragments philosophiques’, Parijs 1828, pp. 306-404).