Galenus - ARTS EN WIJSGEER

WOORD VOORAF: De verlichtingsbeweging die vanuit de oudste tijden en via diverse landen en volkeren tot ons komt, beoogt vooral door middel van het bestrijden van onwetendheid het lijden der mensheid te verzachten en haar euvels en ziekten te helen.
Onder haar voornaamste vertegenwoordigers zijn er velen die zich op de geneeskunde toeleggen, en onder theosofen en geestverwanten vindt men dan ook meestal grote belangstelling voor gezondheidsproblemen en ’alternatieve’ geneeswijzen. Wij menen dat de bezorgdheid om de geestelijke en lichamelijke gezondheid van de mens een van de constanten van de beweging is; bijgevolg kan men daarbij dus niet verwijzen naar een stichter of een ’eerste’.

Nochtans is er voor de westerse beschaving een figuur die in dit verband voor het eerst grote bekendheid en roem verwierf en nog steeds behoudt; dat is Hippocrates, die in de vijfde eeuw voor Christus leefde.

In deze aflevering behandelen we Galenus, de tweede grote figuur die als heler in het Westen praktiseerde. Later hopen we mensen als Paracelsus, Mesmer en anderen in onze GLT-reeks op te nemen. Onder deze markante figuren zijn er, eenvoudig gezegd, zij die de kunst van het genezen als het ware meebrengen: zij ’kunnen’, en soms zetten zij hun weten om in ’kennen’, een kennis die ze, als leraren, voor anderen beschikbaar stellen. Dan zijn er anderen die niet slechts willen ’kunnen’, maar zij schijnen liever de nadruk te leggen op het begrijpen, en betrekken de gehele Natuur bij hun pogingen tot verklaring.

 

Misschien behoorde Galenus meer tot deze laatste categorie dan tot de vorige en mag men hem, eerder dan een ingewijde of adept, een uiterst bekwaam en volhardend zoeker, vinder en toepasser, practicus en theoreticus noemen. Onze eigen tijd is rijk aan onderzoekers en vernieuwers die, zoals Galenus, eerbied voor het Antieke verbinden met onderzoek van het tegenwoordige.

Het is een feit dat iemand die eender wat beter wil weten dan de massa, in zijn aard en vroege opleiding anderen ver moet overtreffen. Reeds als jongeling moet hij bezeten zijn door een vurige liefde voor de waarheid, zoals iemand die geïnspireerd is. Dag en nacht moet hij zich voortstuwen en inspannen om grondig alles te leren wat de antieken over zijn onderwerp hebben gezegd. En wanneer hij dit gedaan heeft, moet hij het geleerde een lange tijd testen en op de proef stellen om te weten wat wel en wat niet overeenstemt met de klaarblijkelijke feiten. Pas dan zal hij dit verkiezen en het andere verwerpen.

Peri Physikon Dynameon, III, 10

GALENUS

Nadat Attalus I Soter (1) de binnendringende Galaten in 235 v.C. had verslagen, groeide Pergamon snel uit tot een belangrijk centrum van de hellenistische wereld. In 133 werd het een deel van het Romeinse Rijk en hoofdstad van de provincie ’Asia’. Attalus en zijn opvolgers maakten er het wonder van Klein-Azië van.

Zijn heuvelachtige ligging, zijn rivieren en vruchtbare valleien boden een bijzonder geschikt terrein voor zowel architectuur als landbouw. Eumenes II, de zoon en opvolger van Attalus, begon een bibliotheek die met die van Alexandrië zou wedijveren en hoewel het nooit zo ver kwam, waren de Ptolemeeën toch voldoende verontrust om de uitvoer van papyrus naar Pergamon te verbieden en zodoende de groei van de nieuwe bibliotheek te remmen. Als antwoord op deze uitdaging ontwikkelden de Pergameense ambachtslieden de 'charta pergamena’, gemaakt van speciaal behandelde dierenhuiden, waaruit later het ’perkament ’ ontstond.

Tijdens de politieke ongeregeldheden die periodisch Alexandrië teisterden vluchtten de geleerden meestal van daar naar Pergamon. Tegenover de stad, aan de andere kant van de rivier, verrees een asklepeion, dat als ziekenhuis en tempel het belangrijkste centrum werd voor de verering van Asklepius, zoon van Apollo en vader van Hygieia, de godin van de gezondheid. Zo ook was Delphi gewijd aan Apollo, Eleusis aan Demeter, en Ephesos aan Artemis. Pergamon werd een stad waar economische voorspoed, klassieke studies en de geneeskunde zich zo gelukkig vermengden dat zij als het ware voorbestemd scheen om de geboorteplaats te worden van Galenus, de grootste arts van de oudheid.

Galenus, eigenlijk Galenos, werd geboren in 129 of 130, op een rijk landgoed, gelegen tussen Pergamon en de kust. Nikon, zijn vader, was architect, wiskundige, en een bekend specialist in de veeteelt. Zijn moeder was, in tegenstelling tot het minzame karakter van haar man, knorrig en opvliegend. De naam Galenos, ’de rustige’, werd misschien gekozen als doel voor zijn karakter, maar bevatte geen aanduiding omtrent zijn capaciteit tot intense concentratie of zijn ongeduld met dogmatische standpunten.

Galenus leerde wiskunde, astronomie, landbouw en veeteelt van zijn vader maar bezocht ook vaak de stad en leerde er de gewoonten van kennen.

Hij volgde aandachtig de bouw van een nieuw en ruimer asklepeion op de plaats van de oude tempel en bewonderde het indrukwekkende gebouw. Het bevatte een pantheon, een grote cirkelvormige kindertuin, een theater, een tempel opgedragen aan keizer Hadrianus, een altaar voor Artemis en een ander voor Hygieia Eileithyia (de godin van de bevalling), en een heilige bron. Een onderaardse gang verschafte toegang tot het centrum van het plein. Tegen de tijd dat Galenus gereed was om met zijn studies te beginnen, rond veertien jaar, waren de nieuwe gebouwen voltooid.

Nikon wenste voor zijn zoon een loopbaan in het publieke ambt. Hij leerde hem veel over de natuur en scherpte zo zijn belangstelling voor de wetenschappen aan. Hij probeerde hem ook ruimdenkendheid en aandacht voor verschillende standpunten bij te brengen. Galenus woonde de lezingen bij van de vier algemeen aanvaarde scholen: die van Plato, van Aristoteles, van de stoïcijnen en van Epicurus.

Terwijl hij met aandacht naar de leringen van iedere school luisterde, deed zijn opleiding in de wiskunde hem nadenken over de onzekerheid, merkbaar in onderling tegenstrijdige argumenten en verklaringen. Hij had wiskundige kunnen worden, maar een door Asklepius geïnspireerde droom zette hem aan geneeskunde te studeren. Dit zou zijn weg naar de ontdekking van de waarheid worden en zou hem toelaten zijn verschillende talenten samen te ontwikkelen.

Hij ging anatomie studeren bij Satyrus van Smyrna, een man die zo beroemd was dat hij de permanente gast was van Rufinus, de architect die de bouw van het verruimde asklepeion had geleid. Nikon overleed vier jaar later en Galenus kon nu zelf beslissen waar hij zijn studies zou voortzetten.

Eerst reisde hij naar Smyrna om er te studeren bij Pelops en vervolgens naar Korinthe, waar hij onder Numisianus werkte. In Smyrna vond hij ook nog de gelegenheid zijn wijsgerige opleiding te vervolgen door de lezingen van Albinus de platonist, bij te wonen. In 152 was hij, toen hij Alexandrië bereikte, reeds een bekend schrijver van boeken over anatomie geworden. Toch zette hij deze studies in Alexandrië voort bij Heraclianus en doorkruiste verder Egypte, op zoek naar kruiden en geneesmiddelen, waarbij hij contact opnam met beroemde professoren en deelnam aan medische en filosofische debatten. In 158 keerde hij terug naar Pergamon, waar hij met eerbetoon werd ontvangen en tot arts van de 'schola gladiatorum' werd benoemd.

Door gladiatoren te behandelen en kennis te maken met hun verschillende typen van ernstige verwondingen kreeg hij de gelegenheid de menselijke anatomie te vergelijken met die van de dieren die hij had bestudeerd. Het feit dat hij viermaal opnieuw in deze functie werd benoemd, zal wel een teken van zijn welslagen zijn geweest, en waarschijnlijk had hij daar voor onbepaalde tijd kunnen blijven, als niet de oorlog tussen Pergamon en de Galaten een einde had gemaakt aan de wedstrijden van de gladiatoren. Galenus besloot daarom Rome te bezoeken.

Hij kwam daar aan in 162, juist nadat Antoninus Pius door Marcus Aurelius was opgevolgd.

Hij ging door met boeken schrijven, was actief in medische kringen en woonde de lezingen bij van Eudemus, een volgeling van Aristoteles.

In deze stad van intellectue le en wetenschappelijke autoriteiten moet hij reeds een grote reputatie hebben genoten, want men deed een beroep op hem toen Eudemus door ziekte werd overvallen. Weldra waren de voornaamste medische theoretici in een fel debat gewikkeld omtrent de oorzaak van en de remedie voor de kwaal.

Galenus kreeg de overhand en Eudemus genas, maar het geval had zo ’n sterke vijandschap onder de collega's teweeggebracht dat Eudemus hem waarschuwde dat er misschien wel een moord op hem zou worden beraamd.

In deze omstandigheden vond Galenus dat hij beter naar Pergamon kon terugkeren, waar hij in alle vrede en rust zou kunnen schrijven en zijn praktijk uitoefenen. In Rome was zijn roem echter zo gestegen dat Marcus Aurelius hem weldra terugriep, om keizerlijk geneesheer te worden en zijn zoon Commodus te verzorgen, terwijl de keizer zelf op de Germaanse grenzen oorlog voerde.

Ook nadat Commodus zijn vader opvolgde, in 180, bleef Galenus zijn plaats van arts bij het hof behouden. Hij had er tijd en gelegenheid om na te denken over wat hij had geleerd en schreef een aantal verhandelingen over medische en filosofische onderwerpen. Toen een grote brand in 192 de tempel van de Vrede vernielde, gingen heel wat boeken van Galenus verloren. Mogelijk was deze tragedie een teken voor hem.

Hij trok zich terug uit het publieke leven en verbleef de laatste jaren van zijn leven in Pergamon. Daarover is weinig bekend.

H ij stierf in 199, en het stond vast dat de geschiedenis van de geneeskunde en van de filosofie voor hem een zeer eervolle plaats zou inruimen. Hij zal zich waarschijnlijk niet hebben kunnen voorstellen dat zijn inzichten gedurende meer dan een millennium de grondslag van de islamitische geneeskunde zouden vormen, of dat door de heropleving van en belangstelling voor de klassieken hem door heel Europa erkenning als autoriteit zou toevallen; totdat Paracelsus er een nieuwe en andere impuls aan gaf.

Galenus was een vruchtbare en soms wijdlopige schrijver. Van zijn ongeveer zevenhonderd werken blijven er honderdachttien over. Tegen het einde van zijn leven kon hij zich al zijn verhandelingen niet meer herinneren.

Hij vond het nodig een bibliografie van zijn werken op te stellen en schreef twee stukken die er orde in moesten brengen en zijn commentaren bevatten op zijn levenslange groei als denker en geneesheer. Hiermee bracht hij de eerste autobiografie van een wetenschapsmens en de eerste opgetekende bibliografie van de geschiedenis voort. Bovendien onthulde hij daarbij terloops elementen van zijn kritische opvattingen, die belangrijke gevolgen zouden hebben.

Ten eerste zette hij zijn leven lang zijn wijsgerige studies voort. Hij legde de nadruk op logica en wiskunde, maar bewees ook dat hij een merkwaardige capaciteit bezat om een open en ruim denken ten overstaan van verschillende standpunten te verbinden met de bereidheid vaste conclusies te trekken.

T en tweede had hij diepe eerbied voor de leraren van de oudheid en voor hun overtuigingen. Hoewel hij Hippocrates (Cos ca. 460 - Larissa 377? v.C.) herhaaldelijk ’goddelijk’ noemde, schuwde hij de dogmatische bestendiging van vergrijsde opvattingen en het slaafs volgen van tradities.

Ten derde geloofde hij dat empirische observatie de essentie is van de menselijke gezondheid en dat de kennis van de anatomie de sleutel daartoe was. Hij leerde dat men moet weten hoe een orgaan werkt om de gezonde toestand ervan te kunnen vaststellen en zijn aandoeningen te verlichten, en dat de functie van een orgaan slechts kan worden begrepen binnen de context van het gehele organisme en van zijn eenheid met het milieu. Galenus was een vroege pionier van de holistische geneeskunde.

Juist zoals Galenus lessen had getrokken uit de vier wijsgerige stelsels van zijn tijd, bestudeerde hij ook de voornaamste scholen van geneeskunde, nam daaruit de essentie van de verscheiden soorten medisch inzicht en verwierp de aanzienlijke massa droesem die er meestal mee samenhing.

De school van Hippocrates was de oudste. Alle artsen vereerden de Griekse stichter van de medische wetenschap en sommigen hielden vol dat alle wijsheid in zijn systeem kon worden gevonden. De dogmatische school probeerde de hippocratische stellingen te verenigen met die van Aristoteles, maar beweerde dat buiten deze twee bronnen geen medisch inzicht mogelijk was. De empirische school groeide uit de anatomische studies van de Alexandrijnen en baseerde haar leringen op waakzaamheid (teresis, vermoedelijk scherpe observatie), klinische geschiedenis en analogie.

Helaas was ze geobsedeerd door details en haar farmaceutische experimenten grensden aan het bizarre.

Gelijktijdig met de verovering van de Griekse wereld door de Romeinen ontstonden drie nieuwe scholen. De methodistische, gebaseerd op het atomisme van Epicurus, reduceerde alle ziekten en dysfuncties tot een kwestie van verstopping en slapheid van de poriën, en verhief zo een type van klinische observatie tot een algemeen geldig principe. De pneumatische school beweerde dat alle ongeregeldheden te wijten waren aan verkeerde verhoudingen tussen de verschillende soorten gassen die in het lichaam circuleren, maar men wist nog niet dat sommige gassen uit de activiteit van organen voortkomen.

De episynthetische school probeerde dapper deze opvattingen te verenigen maar hoewel haar voorstanders een uitstekende medische opleiding hadden genoten, ontbrak het hun aan de nodige filosofische vorming om een gezonde wetenschappelijke methode op te bouwen.

Galenus zocht naar middelen om de geneeskunde te baseren op een duurzame wetenschappelijke methode, die zelf op een gepaste en voldoende filosofische grondslag zou steunen. Hij nam daarom de beste inzichten van alle scholen in zijn stelsel op. De anatomist Martialis vroeg eens: "Tot welke sekte behoort Galenus?". Het antwoord luidde : "Tot geen enkele, en Galenus beschouwt degenen, die een lering als uiteindelijk en volledig aanvaarden, als slaven." Galenus geloofde nooit dat hij onweerlegbare oplossingen had ontdekt, en toch verwierp hij de pretenties van de scholen op een sterk polemische toon.

Herhaaldelijk vermoedde hij dat de geneeskunde in een wiskundige vorm gegoten kon worden en dat de anatomie geworteld kon zijn in de geometrie, maar telkens ontging hem het systeem. Niettemin ontwikkelde hij een aantal opvattingen die medische studies in de richting van een coherent geheel konden leiden.

"Hippocrates" schreef Galenus, "was, voor zover wij weten, de eerste van allen die tegelijkertijd geneesheer en wijsgeer waren, daar hij de eerste was die begreep en erkende wat de Natuur doet.”
Het vertrekpunt dat Galenus voor zichzelf koos was de stelling van Hippocrates dat het individuele organisme een eenheid is, die de eenheid van de Natuur (physis), waarvan zij een deel is, weerkaatst. Gezondheid en ziekte –of eender welke definieerbare toestand van het organisme- moeten worden gezien in het kader van die eenheid, en vooral indien men probeert diagnose, prognose en therapie te verenigen.

De fysiologie -van 'physis' en 'logos'- is daarom de studie van de rede en de causaliteit in de Natuur. Voor Galenus moest die fysiologie een groot deel fysica en chemie bevatten, en deze op zich werden beschouwd als de studie van intelligente (en daarom ’intelligibele ’, d.i. bevattelijke) processen van de Natuur. In plaats van te bezwijken voor de Romeinse tendens de biologie te reduceren tot fysica, voelde hij meer voor de verheffing van fysica tot biologie. Hij was graag bereid de wetenschappelijke methode van Aristoteles en diens leerling, Theophrastus, te aanvaarden en aan te passen, maar zijn filosofie vond hij bij Plato, van wie de ethica en lering over de ziel voor het denken van Galenus essentieel waren.

Volgens Galenus is het voornaamste kenmerk van de Natuur de 'techne', haar creatief talent. Hoewel in de Natuur alles levend is, zij het ook onmerkbaar, zijn het de levende organismen waarin de 'techne' zich uit als groei en voeding. Deze zijn afhankelijk van natuurlijke vermogens om de gepaste substantie tot zich te nemen. Door assimilatie verandert het organisme de aangetrokken materialen tot zichzelf. Hoewel organismen onderhevig zijn aan 'phora' of passieve beweging, die door mechanische wetten wordt geregeld, oefenen ze de voor hen typische functies zelfbewegend uit.

'Drastike kinesis', actieve beweging, of 'alloiosis', alteratie, anders worden, kunnen niet tot mechanische wetten worden herleid, omdat zelfbeweging een soort autonomie is, bepaald door de aard van het organisme of het orgaan. Men kan deze beweging op drie wijzen beschouwen: als 'dynamis' (potentialiteit), 'energeia' (actualisering) en 'ergon' (het resultaat van de 'energeia') - of anders gezegd, als werk dat nog gedaan moet worden, werk dat gedaan wordt, en werk dat volbracht is.

Het is mogelijk de categorieën van zelfbeweging a priori te begrijpen, maar voor de diagnose van een ziekte of van een onevenwicht in een organisme zijn klinische observatie en gedetailleerde kennis van de anatomie onmisbaar. Indien de medische wetenschap echter vorderingen moet maken, dient men de bijzonderheden van specifieke gevallen te kunnen veralgemenen.

Nu verkoos Galenus het vermogen van deductie boven de onzekerheden van de inductieve methode, en hij probeerde dus uit de observatie algemeen geldende conclusies te trekken om daaruit een praktische theorie van de ziekte af te leiden. Daarbij vond hij de euclidische methode zeer aantrekkelijk maar wist dat noch de anatomie noch de geneeskunde haar steevast kon toepassen, hoewel analogieën hier en daar wel nuttig konden zijn.

Voor Galenus konden logica en observatie alleen niet aan de vereisten van de medische wetenschap voldoen. Hij beklemtoonde het belang van het experiment en werd zo de eerste experimentele fysioloog, waarbij hij zich concentreerde op de studie van de nierfuncties en de fysiologie van het ruggenmerg. Zijn studies brachten hem ertoe twee opvattingen te aanvaarden, die hij af en toe met elkaar probeerde te verzoenen.

In de eerste plaats, en in verband met gebrekkige functies van organen en ziekten, beschouwd als verschijnselen die niet radicaal van elkaar verschillen maar slechts verschillende sectoren op het spectrum van de ziekte als geheel zijn, aanvaardde hij voorlopig de hippocratische theorie van de ’humores’ of lichaamsvochten. Volgens deze opvatting worden ziekten veroorzaakt door een teveel van een of meer van de vier vochten - bloed, slijm, zwarte gal en gele gal. De overdaad wordt niet bepaald door de hoeveelheid van ieder vocht in het organisme, maar door de verhouding onderling. Elk organisch systeem heeft zijn eigen evenwicht, wat op zichzelf een toepassing is van eenheid in verscheidenheid. Indien het ene of het andere vocht zijn bereik opmerkelijk vergroot, wordt het evenwicht verbroken en het gevolg is ziekte. Hoewel de theorie van de ’humores’ geen deel uitmaakt van onze eigentijdse westerse medische wetenschap, kunnen we stellen dat de theorie van de hormonen haar nageslacht is, en in de Tibetaanse geneeskunde van vandaag de dag zijn deze lichaamsvochten nog steeds heel belangrijk.

De poging het evenwicht van de vier vochten te herstellen, bracht Galenus ertoe bijzondere geneesmiddelen te gaan zoeken in Klein-Azië, Egypte, de Griekse eilanden, Palestina, Cyprus en Italië.

Zijn farmacopee was zo uitgebreid dat hij die steeds bij zich moest hebben en dus zelf transporteren, daar hij niet op lokale apothekers kon rekenen om deze exotische ingrediënten in voorraad te hebben.

De tweede opvatting die hij aantrekkelijk vond was de ’pneumatische’. 'Pneuma', letterlijk ’adem’, had voor Galenus twee aparte betekenissen die toch met elkaar in verband stonden. Ingeademde lucht werd naar het hart getrokken en vandaar door de slagaders naar alle lichaamsweefsels gebracht. Galenus had niet de bloedsomloop ontdekt, maar hij beschouwde het hart wel als de pomp.

De circulerende lucht zuiverde en herstelde de weefsels en gaf aan het organisme zijn aangeboren warmte. Als subtiel levensbeginsel werkt 'pneuma' op drie manieren: 'pneuma physikon' (de natuurlijke geest) beweegt zich door de aderen en regeert over de vegetatieve functies van het organisme; 'pneuma zotikon' (de levensgeest) geeft het systeem individuele autonomie als een coherent zelfbewegend geheel; de 'pneuma psychikon ' (de psychische geest) is het fysiologisch werkende beginsel van de ziel en wordt overgebracht door de zenuwen.

De evenwichtsstoringen die in de levensvochten kunnen voorkomen hebben secundaire gevolgen, zoals het stremmen van de pneumatische kringloop in het lichaam. Maar wanneer de loop van de 'pneuma' wordt gehinderd, kan dat de vochten beïnvloeden. De diagnose en de prognose die op fysiologie zijn gebaseerd moeten dus zowel psychiatrie als de studie van het organisme en het milieu inhouden.

Galenus aanvaardde de drieledige indeling van de ziel volgens Plato, terwijl hij tevens met Plato stelde dat de ziel een eenheid is, en beperkte de geneeskunde tot het laagste aspect ervan.

Niettemin geloofde hij dat geneesheren grotere kennis dan logici of filosofen moeten bezitten, juist omdat de kunst van Asklepius de apollinische theorie moet combineren met de praktische rede van Artemis, de godin van de jacht, die steeds haar prooi vindt.

De ware heler moet de drie takken van de filosofie beheersen:
de logica, de kennis van het correcte denken en van het vormen van concepten; de fysica, de wetenschap van de zichtbare en van de onzichtbare Natuur; en de ethica, de kennis van wat men behoort te doen. De geneesheer zal de antieken ernstig bestuderen, voorzichtig zijn bij het experimenteren, en zo scherp mogelijk observeren. Bij dit alles moet hij zelf de hoogste ethische integriteit nastreven. De Natuur is levend en intelligent; het morele karakter van de geneesheer geeft weer hoe hij de werkingswijze van de Natuur ziet en erkent. Voor Galenus ligt de bron van zijn succes niet slechts in zijn kennis, maar ook in zijn bewuste streven de Natuur te helpen. Zij onthult haar geheimen aan haar trouwste en meest toegewijde dienaars.

Galenus aanvaardde dus de leer van Plato over de ziel en gaf toe dat zij potentieel alwetend is, maar besloot toch uit zijn vergaande studie van dieren en kinderen dat de natuur bij de geboorte grenzen stelt aan de mogelijkheden van groei en realisatie. Er was geen zekerheid dat zelfs hardwerkende leerlingen door opvoeding uitzonderlijke mensen zouden worden. Door opvoeding was het echter mogelijk het volledige pakket van vermogens te ontwikkelen die binnen de beperkingen van de natuur bestaan, en Galenus vond dat er weinigen zijn die dit ondernemen.

Sommige individuen zijn van nature goed, en velen slecht, en opvoeding kan hun fundamentele geaardheid niet veel veranderen.

Niettemin kan ze de natuurlijk goeden steunen en een rem zijn voor de inherent slechten. De grote meerderheid leeft tussen deze twee uitersten en voor haar kan opvoeding van de allergrootse waarde zijn. Galenus hield staande dat morele en intellectuele vooruitgang voor de meeste mensen mogelijk is.

I n zijn verhandeling ’Over de beste lering’ ontzenuwde hij de methode van de scepticus Favorinus, die zijn leerlingen onderwees hoe zij met even groot gemak de ene of andere zijde van een argument konden verdedigen.
Deze benadering ontkende eigenlijk dat er voor het verkrijgen van kennis juiste uitgangspunten zijn, en de leerlingen van Favorinus moesten dan maar zonder enige hulp hun keuze maken. Maar Galenus stelde dat de leraar, die niet met grotere intellectuele duidelijkheid ziet dan zijn leerlingen, een ander beroep had moeten kiezen.

Volgens Galenus kon het karakter door de opvoeding worden beïnvloed omdat kenmerken van karakter en persoonlijkheid niet tot de rationele ziel behoren, maar tot de irrationele, m.a.w. de energetische en de vegetatieve aspecten van de 'psyche' (2).

Kinderen, bij voorbeeld, die geen ontwikkelde capaciteit tot redeneren ten toon spreiden, bezitten toch een zeer bijzondere persoonlijkheid. De volwassenen moeten dus verantwoordelijkheid opnemen voor hun karakter, aangezien dit door opvoeding en oefening gewijzigd en verbeterd kan worden.

Vanuit het standpunt van Galenus werd Favorinus het symbool van de gevaarlijk slechte leraar omdat deze de essentiële functie van de opvoeding loochende.

Een persoon zo op te leiden dat het bijna onmogelijk wordt zijn opvoeding tot eigen verbetering aan te wenden, is hem beroven van het enige middel tot morele en intellectuele groei.
Galenus geloofde dat veeleisende studie en het stellen van moeilijke vragen gemakkelijk in harmonie konden worden gebracht met een onwankelbare toewijding aan fundamentele waarden. Hoewel hij zich ervan onthield een verstrekkend teleologisch schema aan de natuur als geheel toe te schrijven, was hij overtuigd dat elk organisme, en 'a fortiori' het menselijk wezen, alleen goed begrepen kon worden in termen van doelgerichte processen en gedrag.

Galenus was zo begaan met het idee, de rede, de waarneming en het experiment tot een machtige methode van bewijsvoering samen te smelten, dat hij wel verplicht was zijn aandacht op de logica te richten. Hij verstond de kracht van een aristotelisch syllogisme, maar verkoos eigenlijk de methode van de lineaire bewijsvoering volgens Euclides.

Vroege Arabische schrijvers, die nog konden beschikken over nu verloren gegane geschriften van Galenus, rapporteerden dat Galenus een vierde term in de traditionele syllogistische logica had ontdekt, en denkers van de Renaissance verwezen naar de ’galenische term’ zonder echter te weten hoe die ontstaan was.
Galenus onderzocht inderdaad de mogelijkheden van het syllogisme (3), maar concentreerde zijn aandacht op logische dwaalbegrippen of ongerijmdheden.

In zijn ' Peri ton para ten Lexin Sophismaton' ('Over Taalkundige Dwaalbegrippen') betoogde hij dat foutief denken voortkwam uit gebreken in de argumentatie die te wijten waren aan grammatische dubbelzinnigheid en aan dubbelzinnigheden van de gebruikte concepten.

Hij was de eerste en bijna de enige denker die geprobeerd had taalkundige dubbelzinnigheden te classificeren op grond van theoretische principes.

Galenus dacht dat de fundamentele rol van de taal is te betekenen; dubbelzinnigheid is de graad van onduidelijkheid in de betekenis. Deze kwestie was voor hem belangrijk omdat hij vaak in discussie was met andere artsen die diagnose verwarden met benaming. Zij zochten naar de geschikte naam voor een bepaalde ziekte en begonnen dan de naam te behandelen, in plaats van de ziekte. Deze aantrekkelijke maar bedrieglijke benadering van het genezingsproces kwam neer op de feitelijke ontkenning van de eenheid van het organisme. De aanhangers van deze methode waren zich meestal niet bewust van hun neiging een ziekte aan te pakken alsof die van het leven van de lijdende gescheiden kon worden.
Galenus zwoegde zijn leven lang om deze werkwijze uit de medische praktijk te verbannen.

Galenus werd door geneesheren en filosofen vereerd, maar de reikwijdte van zijn genie was zo groot, dat zelfs sommigen van zijn bewonderaars hem niet altijd konden volgen. Zijn wijsgerige en theoretische geschriften werden vaak veronachtzaamd en zijn medische opvattingen verheven tot een status van zekerheid die hij zelf nooit had bedoeld. Aangezien hij alternatieve theorieën krachtig bestreed, kregen zijn eigen stellingen een air van autoriteit dat geen rekening hield met hun experimentele achtergrond.

Hoewel Galenus zelf nooit tot een of andere medische sekte wilde toetreden, werd hij de postume stichter van een dogmatische sekte die alle andere in de christelijke en de islamitische wereld overvleugelde.

Toen Paracelsus eeuwen later de boeken van Galenus tijdens een openbare lezing verbrandde, was zijn medische faculteit zo verbolgen dat ze maatregelen nam om hem in de toekomst zijn theorieën elders te laten verspreiden. De ironie van het lot wil dat Galenus de daad van Paracelsus zou hebben toegejuicht, want zelfs wanneer zijn werk met succes en roem werd beloond, geloofde hij toch dat de morele en intellectuele integriteit van de arts-filosoof eerbied voor de voorgangers moest verbinden met onbeschroomd onderzoek van iedere theorie en elk standpunt.

Galenus is een voorbeeldige vertegenwoordiger, niet van hen die aanspraak maken op het bezit van uiteindelijke waarheid, maar van hen die de weg daarheen aanwijzen.


(Vertaald uit ’Hermes’, Concord Grove Press, Santa Barbara, California, april, 1984, Jaargang X, nummer 4.)

 

Voetnoten:

(1) ’Soter’, d.i. ’bevrijder’ of ’verlosser ’, zo genoemd omdat hij, als eerste koning van Pergamon (nu Bergama;, in Turkije), de Grieken in dat deel van Klein-Azië door zijn overwinning op de Galaten, een Keltische stam, had bevrijd.

(2) In onze vertrouwde termen uitgedrukt betekent dit dat het reïncarnerend Ego niet door de opvoeding wordt beïnvloed, maar de persoonlijkheid of verbinding van lager denken, gevoelens en lichaam wel.

(3) Een syllogisme is een ’sluitrede’; een redenering bestaande uit twee vooropgezette stellingen of ’premissen' en een daaruit gemaakte gevolgtrekking of conclusie. In meer algemene zin, elke streng deductieve redenering die geen daaraan vreemde stelling inhoudt of toelaat. [We zijn er niet in geslaagd het geheim van de ’vierde term’ op te helderen.]