Jamblichus - de  theosoof

De wijzen spreken als volgt: het leven van de ziel is tweeledig, enerzijds verbonden met het lichaam, anderzijds van iedere lichamelijkheid gescheiden; wanneer we ontwaken, gebruiken we meestal het levensaspect dat gemeenschap- pelijk met het lichaam is, behalve wanneer we er ons geheel van scheiden door zuiver intellectuele en dianoëtische energieën. Maar wanneer we slapen, zijn we als het ware volmaakt bevrijd van bepaalde ons omringende banden, en gebruiken we een levensaspect dat van het verwekte totaal verschillend en gescheiden is.

JAMBLICHUS

In de wereld rond de Middellandse Zee ging, in de derde eeuw, de afbraak van de antieke wijsheid met steeds grotere snelheid voort. De opgetekende geschiedenis kan symptomen blootleggen en gevolgen meten, maar zij kan de ketens van oorzaken en gevolgen niet aantonen die ver teruggaan, tot achter de verduisterende sluiers van de prehistorie.

De geheimen van Egypte en Babylonië waren reeds vervaagd in de tijd van Homerus, wiens epische gedichten laten blijken dat de verbindingen tussen de levengevende stromingen van de mysteriën en de zich ontwikkelende maatschappij van de Helleense stadstaten reeds verbroken waren. Plato probeerde de heiligheid van de geheime leringen te bewaren en tegelijkertijd hun vitaliteit te verwerken in een nieuwe opvatting van de mens.

Alexander de Grote die gebieden had veroverd, zo groot dat zij voor de Macedonische verbeelding onbegrijpelijk waren, was er niet in geslaagd zijn droom te verwezenlijken van een rechtvaardig rijk, waarin alle volkeren zouden zijn verenigd door een universele visie op de mensheid, in plaats van gescheiden te zijn door parochiale trouw aan ras, cultuur en gewoonten. Niettemin stichtte hij centra zoals Alexandrië in Egypte, die de erfenis van de mensheid konden bewaren en doorgeven.

Men kan Cleopatra beschouwen, minder als een zinnelijke vrouw met politieke sluwheid, dan als iemand die toegewijd was aan de spirituele wijsheid van Isis en hoopte die te kunnen beveiligen door de injectie van nieuw bloed in de versleten Ptolemeische dynastie. Rome verwelkomde de culturen van Griekenland en van het Oosten in zijn forums, maar deed niets om ze te voeden of te steunen.

Ondanks de sterrenzwerm van verlichte leraren, van Pythagoras en Plato tot Ammonius en Plotinus, verrees de christelijke kerk in een wereld versnipperd door sektarisme, bijgeloof en verlossersrages. Zoals Origenes al had gevreesd, vernielde de dogmatische en letterlijke interpretaties (van een deel) van de kerk systematisch de antieke waarheden, en assimileerde tegelijkertijd de psychische en 'bovennatuurlijke' onzin van het heidendom in volledig verval.

Plato had de pythagorische leringen opnieuw geformuleerd en daardoor een nieuwe impuls aan het filosofisch denken gegeven, die zowel de Stoa als de Academie had geïnspireerd en aan de sceptische school zin voor maat had nagelaten.

Ammonius Saccas verschafte een zo universele basis voor alle religies en filosofieën dat zij sterk genoeg was om via Plotinus een heropleving van de pythagorisch-platonische traditie mogelijk te maken en via Origenes de innerlijke leringen van het jonge christendom te stimuleren. Ofschoon Origenes met geestelijke moed en morele helderheid had geijverd, verloor hij het pleit voor de ziel van de kerk; toch gaf hij een strekking door die de intuïtieve vonk van de gnosis door zeventien eeuwen heen in alom verspreide bestudeerders zou laten ontbranden.

Plotinus had zich in Rome gevestigd en rond zich een constellatie van merkwaardige mannen en vrouwen verzameld, die de fakkel van waarheid en het licht van de wijsbegeerte aan de latere platonische Academie en vele geslachten van zoekers zou mededelen.

Plotinus had de krachtlijnen van een systematische metafysica bepaald, met een noëtische psychologie en een overeenkomstige ethica. Amelius van Toscane verdedigde de ideeën van zijn leraar te midden van machtige wedijverende scholen. Porphyrius werkte in elegante details de ethische toepassingen van de plotiniaanse leringen uit.

Maar het was Jamblichus die duidelijk het vitale belang inzag dat de eclectische filosofie had voor de magie, voor theürgie en de transformatie van het zelf.

Jamblichus werd geboren rond 250 te Chalkis, toen Syrië, nu Irak. Men weet niets over zijn kinderjaren of jeugd. Hij was reeds zeer geleerd ten tijde dat hij voor het eerst de lezingen hoorde van Anatolius, een leerling van Porphyrius. Geheel gewonnen voor de neoplatonische leringen van Plotinus en zijn opvolgers, ging Jamblichus naar Rome om er onder Porphyrius zelf te studeren. Op den duur keerde hij naar Syrië terug, hoogst waarschijnlijk naar Chalkis, en opende daar (1) een school voor de studie van de filosofie van Pythagoras en van de geestelijke 'theürgie', die Jamblichus zelf voorstond. (2) Jamblichus beperkte zich niet tot het louter doorgeven van de leringen van zijn doorluchtige voorgangers; hij verfijnde hun leringen op ieder niveau en gaf er uitbreidingen van op gebieden die zij schijnbaar nog niet hadden behandeld. Voor hem stond het vast dat de leringen van Pythagoras en van Plato waren gebaseerd op inzicht in de mens en bezorgdheid om zijn lot, en dat het nodig was de natuur en de eigenschappen van de ziel, noodzakelijk verborgen achter de sluier van de persona, bewust te voeden. Dit vergt het scheppen van orde in onze relaties met anderen, met het sociaal en natuurlijk milieu en met het universum als geheel.

Voor Jamblichus zijn ethisch denken en handelen, afgeleid van universele principes, van essentieel belang. Het is ook nodig de vermogens van de ziel te leren kennen, haar organische verbindingen met hogere en lagere krachten, en de middelen waarover zij beschikt om deze energieën te beheersen en te kanaliseren. Dit vergt theürgie. Net zoals het gedrag kan worden misleid wanneer het gebaseerd is op dubbelzinnige of tegenstrijdige principes, kunnen theürgische handelingen ook gevaarlijk zijn, en in het bijzonder wanneer de onderneming ongeschikt en ongepast is.

De ononderbroken loutering van het bewustzijn is een van de eerste voorwaarden opdat filosofisch werk of zelfbewuste evolutie van de ziel zou kunnen leiden tot accurate kennis en uiteindelijk tot een lichtende gnosis, over de drempel van de inwijding heen.

Jamblichus schreef een ‘Leven van Pythagoras', waarin hij de natuur van de filosofische zoektocht illustreerde aan de hand van zijn grootste voorbeeld. Eveneens zeer verspreid en gelezen was zijn 'Aansporing tot de filosofie'. In zijn 'Theologumenae arithmeticae' behandelde hij de complexe wiskundige basis van de structuur en de dynamica van de kosmos, en hieraan voegde hij nog twee andere, inmiddels verloren gegane, verhandelingen toe over de geometrie van de ethica.

Z ijn 'Protrepticus'(3) ontleende elementen aan Plato, Aristoteles en de Pythagoreeërs om het belang van abstract filosofisch begrip voor de mens aan te tonen. Zijn verloren gegane commentaren op de 'Chaldeeuwse orakels', uit antieke bronnen samengesteld door Julianus van Babylon (4), gaf een verklaring van de theürgische principes, en zijn essay 'Over de demonen' waarschuwde tegen alle soorten van omgang met hen.

Enige tijd nadat Jamblichus naar Syrië was teruggekeerd, werd Porphyrius bezorgd dat de zuivere leringen van Plotinus vermengd zouden kunnen raken met de bijgelovige en ontaarde thaumaturgie, die in het gebied van de oostelijke Middellandse Zee zo verspreid was.

Hij vermeed directe kritiek op zijn beste discipel, van wie de hoogstaande levenswandel en het intellectueel gehalte reeds de bewondering hadden verworven van filosofen en denkers van Rome tot Klein-Azië. Porphyrius verborg zijn twijfels in de vorm van een brief aan een Egyptisch ziener, bekend als Anebo, en zond hem naar Jamblichus. Deze antwoordde uitvoerig, met even grote zelfbeheersing en respect, in een verhandeling die deed vermoeden van de hand van Abammon, de leraar van Anebo, te zijn. Terwijl hij aldus toegaf inzake theürgie met autoriteit te mogen spreken, gaf Jamblichus toch de volgende raad:

Ga voorbij aan de kwestie of de spreker van lagere of van hogere rang is, maar richt je aandacht op wat wordt gezegd, om daardoor je denkvermogen te stimuleren tot het onderzoek, of wat gezegd wordt waar of onwaar is.

De machtige uiteenzetting van Jamblichus en zijn merkwaardige kennis van de antieke magie dwongen Porphyrius’ goedkeuring af voor de plaats die hij in het filosofisch leven aan de theürgie toekende.

Zoals Porphyrius de klassieke mythen in het licht van de filosofische rede had geïnterpreteerd, zo drong Jamblichus door tot de essentie van de Oosterse theürgie en verschafte de grondvesten tot een vruchtbaar huwelijk tussen strenge filosofie en contemplatieve religie. In de taak, deze verschillende strekkingen op een logische en harmonieuze manier samen te laten vloeien, was zijn succes zo groot dat men hem de eerste scholasticus mag noemen, maar de geest waarin hij dit werk volbracht maakte hem zeer verschillend van latere geleerden die probeerden de christelijke theologie te systematiseren. 'Over de mysteriën van de Egyptenaren' blijft nog steeds de topprestatie van een man die even goed de noden van de ziel als die van het verstand begreep.

Jamblichus vond waardige discipelen om zijn werk voort te zetten: Theodorus van Asine (5), Sopater van Apamea, tijdens de regering van Constantijn ter dood gebracht (6), en Aedesius van Cappadocië (7). Keizer Julianus, die probeerde de antieke religies en scholen van wijsbegeerte te doen herleven in het kader van een politiek van universele religieuze vrijheid, werd geboren rond de tijd dat Jamblichus stierf (in of rond 326).

Toen Julianus filosofie ging studeren, koos hij Aedesius van Pergamon uit, maar de reeds oud geworden leraar gaf hem de raad naar zijn eigen leerlingen te gaan, Eusebius van Myndes en Chrysanthius van Sardeis. Uiteindelijk werd hij een leerling van de grote Maximus van Efese, over wie Eunapius schreef: "Zelfs de meest ervaren leraren waagden het niet, hem in een discussie tegen te spreken; zij luisterden naar hem in stilte, alsof hij een orakel was, zo groot was de bekoring die van zijn lippen uitging."

Maar de religieuze hervorming was tot ondergang gedoemd door de tragische dood van Julianus, na slechts drie jaar regering, en de meedogenloze manier waarop de kerk alle alternatieven voor haar steeds enger wordend dogmatisme vernietigde. Hoe dan ook, de leringen van Jamblichus straalden nog na met grote glans in het werk van Proclus, de schitterende opvolger van Syrianus aan het hoofd van de Atheense Academie, tot zij definitief door het edict van keizer Justinianus werd gesloten.

Jamblichus had vastgesteld dat er een ruim verspreide tendens heerste, hoogstaande opvattingen te verlagen door ze te analyseren in termen van vergelijking en tegenstelling. De school van Porphyrius had de eerste hypostase van Plotinus, het Ene boven alles, min of meer geassimileerd met de tweede hypostase, het Intellect (8). Jamblichus beschouwde dit als een neiging tot een verkeerd begrepen monisme (9) en reageerde erop door het Ene voor te stellen als anders, gescheiden van en boven het Intellect. Op gelijkaardige wijze leerde hij dat de ziel een zelf-instandhoudende hypostase is, die ondergeschikt is aan het Intellect en er afhankelijk van blijft. Nadat hij aldus een streng plotiniaanse opvatting in ere had hersteld, bevestigde hij stoutmoedig en vrijuit wat Plotinus slechts had gesuggereerd, namelijk dat er een opperste principe is dat zelfs boven het Ene gaat en dat men het Onuitsprekelijke kan noemen.

Vóór alle bestaande wezens en universele principes, is er één Godheid, vóór de eerste God en heerser, onbeweeglijk en vertoevend in de eenzaamheid van Zijn eigen eenheid.

Het universum, met al zijn intelligente en vitale krachten, emaneert in reële zijnsstadia uit het Ene. Daar Jamblichus er zich sterk van bewust was dat in de natuur niets zich met sprongen ontwikkelt maar alles zich trapsgewijs ontvouwt, nam hij geen voldoening met de drie hypostasen, en zelfs niet wanneer zij onderverdeeld worden in triaden. Hij zocht naar een middel om de uiteindelijke ontologische gradatie te onderscheiden, waardoor het Ene op verscheidene niveaus het vele wordt.

Deze poging om zo accuraat mogelijk de verbindingen tussen iedere hypostatische ontwikkeling na te sporen, en op die manier sporten van de ladder der contemplatie te beschrijven die iedere hunkerende ziel moet bestijgen, bracht hem ertoe een aantal neoplatonische principes te wijzigen of anders te formuleren. Hij aanvaardde twee leerstukken die met elkaar verzoenbaar zijn: volgens de neoplatonische traditie is alles aanwezig in alles, en volgens de hermetische leer is het bijzondere de microkosmos van de macrokosmos. Daaraan voegde hij nu toe dat, terwijl elke bijzondere entiteit het geheel van zichzelf in de werkelijkheid weerkaatst (10), zij dit alleen doet op een wijze die met haar eigen natuur overeenstemt. Elke entiteit is daarom een deel van het geheel en een eenheid op zichzelf. De hypostatische triade wordt in alles weerkaatst, en ook in dat wat binnen eender welke hypostase gesitueerd is (11). Jamblichus zag de noodzakelijkheid in, de aandacht te vestigen op het Onuitsprekelijke, dat voorbij alle hypostasen ligt.

Intellect is één, maar is ’intelligibel’ als voorwerp van het denken en intellectueel als de activiteit van het denken. Dit betekent dat voorwerpen van denken, d.i. dingen waaraan men kan denken, aan de daad van het denken voorafgaan; ideële vormen bestaan eerder dan de denkvermogens die hen aanvoelen, en daarom zullen logische distincties, of door de logica bepaalde verschillen, steeds welbepaalde bestaansniveaus en de daarvoor typische wezens impliceren (12). Maar Intellect komt als reflectie van het Ene nog vóór beide, en daar vloeien logica en ontologie in elkaar.

Alles waarvan men kan zeggen dat het werkelijk bestaat, heeft drie bestaanswijzen: Als het ideële model is het wat Plato de Vorm noemt, waaraan de dingen deel hebben.
Uitgedrukt als type van een bestaansniveau, is het zowel de klasse als de leden ervan, want zij hebben deel aan het ideële model. Maar het is ook ’onmededeelbaar’, daar waar het ieder verband met lagere bestaansniveaus transcendeert.

Deze dynamische, drievoudige of liever drie-enige structuur van het gemanifesteerde bestaan scheidt de dingen in de gepaste orden (’taxis’), reeksen (’seira’) en aantallen (’plethos’) en bindt ze toch ook samen. Terwijl scheiding uitersten voortbrengt, zoals het onmededeelbare en het uitgedrukte type, blijven zij toch altijd verbonden door de wet van de middelste term, in het geval van dit voorbeeld het ideële model. Deze wet is op alle zijnsniveaus toepasselijk, aangezien ieder niveau die welke erboven en die eronder liggen samenbindt en op elk niveau ook de bijzondere uitdrukkingen die daartoe behoren. (13)

Ofschoon de logica en de ontologie van Jamblichus onnodig complex en zelfs dor zouden kunnen schijnen, zijn ze machtige middelen tot zelftransformatie. Elke hypostase geeft uitdrukking aan de totaliteit van het bestaan, en zo wordt de logische realiteit van de eerste de psychologische waarheid van de derde (de Ziel) en de fysiologie van de stoffelijke wereld. Elk niveau van de werkelijkheid bevat als het ware door afstraling de intelligente en dynamische principes van hogere niveaus. Door deze opeenvolgende reflecties kunnen de wezens afdalen naar steeds meer heterogene gebieden, en tot hogere opstijgen door de hogere principes te activeren van het gebied dat zij, die wezens, bewonen.

De ziel vormt eveneens een schakel tussen de zuivere intelligentie die onpersoonlijk en universeel is, en de zintuigelijke wereld. Zij bevat al de intelligente krachten van de werkelijkheid, de ’logoi’ van alles wat is. Zij is dus het voor-beeld, het model (’paradeigmatikos’) voor de materiële natuur en het beeld (’eikonikos’) van de intellectuele hypostase.
De reflexieve en executieve vermogens van de ziel zijn aaneengeschakeld en oefenen beide een directe invloed op het welzijn van de wereld uit. De filosofie speelt een beslissende rol in de bekwaamheid van de ziel, een juist beeld van transcendente werelden van grotere eenheid te worden, zich in de handeling te laten gelden als harmonie en in het gedachteleven als zaligheid.
Diezelfde capaciteit vergt ook dat de ethica centraal staat: dan wordt de ziel het natuurlijke paradigma dat tot het welzijn van alle wezens bijdraagt. Voor Jamblichus is spreken over het nederdalen en opstijgen van de ziel ongeveer zoals spreken over het ondergaan en opgaan van de zon; het is praktisch, maar niet helemaal juist.

Niets kan uit zijn eigen orde en bestaansniveau weggaan, maar het kan wel de numineuze straling in zichzelf verduisteren (14) en zodoende ’falen’ of ’vallen’, waardoor het de gehele orde verzwakt; of het kan ernaar streven die straling beter te weerkaatsen en door die aspiratie de hele orde hogerop trekken.
Als we dit toepassen op de antropologie van Jamblichus betekent het dat elke ziel haar eigen pelgrimstocht moet volbrengen, maar dat haar lotsbestemming ook in causale samenhang staat tot de lotsbestemming van alle andere zielen en wezens. Om deze reden mag ethica niet van theürgie worden gescheiden.

De myriaden bestaansniveaus, die mathematisch gestructureerd zijn en ontologisch met elkaar in verband staan, komen overeen met hiërarchieën van goden, van het totaal transcendente ’Onuitsprekelijke ’ tot de scharen van natuurgeesten. De theürgie houdt zich bezig met de transformatie van de natuur, door middel van zelf-transformatie, begrepen als de wisselwerking van intelligenties en gebruikmakend van riten, offeranden en aanroepingen.

Wijsheid is magie, ofschoon niet alle magie wijsheid is, en het is daarom dat hij die met het Goddelijke in voeling zou willen treden in hemzelf de filosofie, de liefde voor de wijsheid, dient te koesteren, en niet louter de liefde voor de magie.

Alle offeranden en riten aan de goden zijn doelmatig, maar daar het universum een levende geometrie is, komen ieder geluid, getal, kleur en daad overeen met een of andere orde van intelligent bestaan. De aard van het offer en de houding waarmee het wordt volbracht bepalen de god die erdoor wordt opgeroepen. Men moet zuiver zijn in denken en voelen, en eveneens op de hoogte, wil men niet een demon of een elementale geest aantrekken. Vandaar dat "wij zeer voorzichtig moeten zijn opdat we aan de goden geen gift aanbieden die hun vreemd of onwaardig is."

Zoals Pythagoras heeft bewezen en zoals ook van Jamblichus werd geloofd, is het mogelijk krachten te ontwikkelen die voor de gewone mens buiten bereik schijnen te liggen.
Het is rampzalig deze alleen voor zichzelf te zoeken, d.i. zonder het gepaste motief, "want in de theürgische orde worden door primaire naturen steeds secundaire aangeroepen (of opgeroepen)", en dit vergt ware geestelijke kennis.

H et gebed speelt in alle offeranden een cruciale rol.
Jamblichus leerde dat er drie soorten gebed zijn: Het gezamenlijke gebed, of de meditatie over het Goddelijke, kan tot contact met de godheid leiden. Harmonische gemeenschap, transcendent spreken en denken, roepen geschenken van de goden op.

Maar, "het stempel van onuitsprekelijke vereniging met de goden" brengt de ziel tot rust in de Godheid.

De eerste van deze behoort tot de categorie van verlichting; de tweede tot gemeenschap van werking; maar door de energie van de derde ontvangen wij de volmaakte volkomenheid van goddelijk vuur.

Dit is de uiteindelijke vervulling van de filosofische en religieuze zoektocht, de geboorte van wijsheid en magie.

Hier vindt men eindelijk de contemplatie van de waarheid en het bezit van intellectuele wetenschap (15). Kennis van de goden wordt vergezeld door een alchimistische transmutatie van onszelf.

Zo treedt de aspirant binnen in die staat van transcendent bestaan die wij allen ervaren in de diepe slaap, maar weer vergeten; nu zal hij hem in het wakend leven bezitten en er zich ten volle van bewust zijn. Deze loutering van de ziel staat ons toe door de toestand na de dood te gaan, die Hades wordt genoemd, en uiteindelijk bevrijd te worden van de onvrijwillige hergeboorte. Verduisterde zielen worden in de Hades begoocheld en keren snel terug naar de aarde.

Hoewel Jamblichus door de kerk beschuldigd werd heidens bijgeloof te onderwijzen en werd genegeerd door een wijsgerige traditie die de spirituele betekenis van de theürgie verkoos te miskennen, hebben zij die hem hebben bestudeerd, andere conclusies getrokken. Proclus en anderen noemden hem ’de goddelijke’ en keizer Julianus schreef dat zijn verstand gelijk was aan dat van Plato. Zoals alle andere leden van de keten van leraren waartoe hij behoorde, liet hij de echo van een subtiel denken en een gedisciplineerde levenswijze horen in een eenvoudige boodschap aan de mensheid:

Het voortdurend gebruik van het gebed voedt de kloekheid van ons intellect en verruimt grotelijks de ontvankelijkheid van de ziel voor de ingevingen van de goden. Het gebed is ook de goddelijke sleutel die voor ons het binnenrijk van de goden opent en ons gewent aan de bewonderenswaardige stromen van hoger licht. Op korte tijd vervolmaakt het onze meest verborgen binnenkamers en maakt hen geschikt voor de onuitsprekelijke omhelzing van de goden. Het houdt niet op voordat het ons tot de top van alles heeft geleid.

 


Vrij vertaald uit 'Hermes', VI, 325-333, van juli 1980, (Concord Grove Press, Santa Barbara, California, U.S.A.).

 

Voetnoten:

( l ) Volgens het 'DTV Lexikon der Antike' in Apamea, Syriä.

(2) 'Theürgie', een vorm van magie, bijzonder gericht op contact met het goddelijke.
Zie ook 'De Sleutel tot de Theosofie' en het 'Theosofisch Glossarium’

(3) 'Protrepticus', zoals in 'aanmoediger', 'voorstander', ' voorbeeld '.

(4) Nergens te vinden in de naslagwerken die ons ter beschikking staan.

(5) Theodorus van Asine, een neoplatonist die heeft geleefd in de derde en de vierde eeuw, en leerling van Porphyrius en Iamblichus is geweest.

(6) Sopater of Sopatros, eveneens van de derde en vierde eeuw, stond aanvankelijk in hoog aanzien bij keizer Constantijn, maar werd het slachtoffer van een paleisintrige.

(7) Aedesius, gestorven rond 355, stichtte te Pergamon een eigen school, waarin hij de leringen van Jamblichus onderwees.

Hij werd de leraar van, o.a. Maximus, (de latere meester van keizer Julianus 'de Apostaat'), Chrysanthius en Priscus.

(8) Deze discussie over de 'hypostasen', letterlijk 'substantiële werkelijkheden'

of de substrata achter of onder een categorie van verschijnselen, kan ons overdreven theoretisch voorkomen, maar ook bij ons, theosofen, gebeurt het vaak dat wij niet kunnen onderscheiden tussen bijvoorbeeld Atma en Buddhi, of Buddhi en Hoger Manas, enz.

Ook bij Jamblichus zullen de leerlingen vragen gesteld hebben zoals: "Wat is het verschil tussen prakriti en Akasa? Of tussen ruimte en duisternis?" Schijnbaar waren theosofen van andere tijden bezig met dezelfde problemen, maar drukten ze anders uit.

En wat de hypostasen van Plotinus betreft, gewoonlijk telt men er vijf: Het Ene, het Intellect, de Ziel, de zintuigen, en de materie.

Het is niet al te moeilijk om van daaruit tot de zeven principes van de Theosofie te komen.

(9 Twee dingen kunnen één zijn als aspecten van dezelfde werkelijkheid, maar als aspecten toch duidelijk en beslist twee.

(10) Dit is wat men tegenwoordig een 'holistische' visie zou noemen.

(11) Zoals In de eerste grondstelling van de 'Geheime Leer': geest en stof zijn aspecten van dezelfde realiteit en dus is geest aanwezig in de stof op alle niveaus.

(12) Dit is onze poging tot weergave van 'logical distinctions imply ontological instantiations.' Wij hebben de schrijvers om opheldering gevraagd en zullen t.z.t. een correctie publiceren indien dat nodig mocht blijken.

(13) Misschien moeten wij de moedige lezers, die het zover In de tekst hebben gebracht, onze excuses aanbieden voor deze moeilijk verteerbare passage, maar zij maakt nu eenmaal deel uit van de tekst en geeft de metafysici onder ons wat nuttig denkwerk.

(14) 'Numen': een onpersoonlijk en hoger vermogen dat in een wezen tegenwoordig is en zich erdoor manifesteert.

(15) 'Intellectueel' betekent hier waarschijnlijk 'noëtisch' of' hoger-manasisch'.