[Dit artikel is een vertaling van het zesde hoofdstuk van het boek Studies in The Secret Doctrine (Book I) van B.P. Wadia (The Theosophy Company, Bombay, 1961, herdruk in 1976).

 

In dit hoofdstuk onderzoekt Wadia de relatie tussen vier vormen van kennis, die al eerder in het vijfde hoofdstuk werden besproken: avidya (onwetendheid of agnosticisme), apara vidya (relatieve of fenomenale kennis, waartoe ook leerstellige kennis behoort), gupta vidya (esoterische of archetypische kennis) en para vidya (absolute of noumenale kennis, waartoe ook de kennis van het ZELF behoort, atma-vidya).

 

Deze vier vidya’s vertegenwoordigen in een opklimmende reeks verschillende stadia van kennisverwerving, met als hoogste vorm uiteraard de zuivere gnosis van de absolute kennis.

Deze vier vidya’s komen min of meer overeen met de volgende beginselen in de mens: (1) kama-manas, het persoonlijke breinverstand; (2) manas, de redelijke, menselijke ziel; (3) buddhi, de geestelijke ziel; en (4) atma, de universele geest. Het kan de lezer helpen om eerst (opnieuw) het vorige hoofdstuk te lezen alvorens het onderstaande te bestuderen. Dit vijfde hoofdstuk is ook gepubliceerd in THEOSOFIE, 2008, nr. 4 – G.L.T.)]

We hebben gezien dat De Geheime Leer uitgaat van twee soorten kennis, namelijk absolute en relatieve kennis, en dat zij de kloof tussen deze twee door esoterische kennis overbrugt. 1Anderzijds verduistert agnosticisme (in zijn ware betekenis natuurlijk) alle kennis en stort zij relatieve kennis in de afgrond van onwetendheid. Voor ons waren de vier onderwerpen van studie: avidya, apara vidya, gupta vidya en para vidya.

 

Laten we een paar woorden zeggen over relatieve kennis of apara vidya, en daarbij agnosticisme, onwetendheid, avidya, even buiten beschouwing laten. Men zegt dat deze kennis over illusies, niet-realiteiten gaat. Men bezondigt zich daarbij gewoonlijk aan overhaaste conclusies en daar zouden we op bedacht moeten zijn. De leer van maya heeft onder de volgelingen van de brahmaanse overtuiging verwoestend gewerkt: ze werd verkeerd begrepen en foutief toegepast, met als resultaat dat individuele, nationale en raciale rampen het gevolg zijn geweest. Deze hoogst filosofische leer kan door de mysticus juist worden begrepen, maar daartoe moet hij over de nodige adequate kennis van verscheidene stellingen uit de esoterische wetenschap beschikken, waarvan er één tot het onderwerp behoort dat we nu in beschouwing nemen

 

Maya of illusie die wordt veroorzaakt door avidya of agnosticisme is heel verschillend van die welke door apara vidya of relatieve kennis wordt veroorzaakt In De Geheime Leer wordt duidelijk verwezen naar de illusie van agnosticisme en die van relatieve kennis. Zij spreekt over hoe de leer van illusie verkeerd is begrepen en “door westerse scholen verwrongen”2 wordt en zegt:

 

Alles wat is, vloeit voort uit het ABSOLUTE, dat alleen al door deze eigenschap de ene en enige werkelijkheid is – en daarom moet alles buiten dit Absolute, het voortbrengende en oorzakelijke element, ontegenzeglijk een illusie zijn. Maar dit geldt alleen vanuit een zuiver metafysisch gezichtspunt. […] Alles is relatief in dit heelal, alles is een illusie. Maar de ervaringen op een of ander gebied zijn een werkelijkheid voor de waarnemer van wie het bewustzijn zich op dat gebied bevindt, hoewel men zich kan voorstellen dat deze ervaringen gezien vanuit het zuiver metafysische standpunt, geen objectieve werkelijkheid hebben.3

 

Laat ons aan de hand hiervan over het volgende nadenken:

 

Het heelal met alles daarin wordt MAYA genoemd, want alles daarin is tijdelijk, van het kortstondige leven van een glimworm tot dat van de zon. In de gedachten van een filosoof moet het heelal met zijn vergankelijke steeds wisselende vormen, vergeleken met de eeuwige, onbeweeglijkheid van het ENE en de onveranderlijkheid van dat beginsel, niet meer zijn dan een dwaallichtje. Toch heeft het heelal genoeg werkelijkheid voor de bewuste wezens daarin, die even onwerkelijk zijn als het heelal zelf.4

 

Wanneer De Geheime Leer zegt dat “de vonk door de zeven werelden van maya reist”5, dan verwijst ze daarmee niet naar de illusies van onwetendheid, maar naar het zich ontvouwen van de vonk binnen de Vlam door middel van de noodzakelijke illusies van relatieve kennis. Er wordt gezegd:

Maya of illusie is een element dat bij alle eindige dingen optreedt, want alles wat bestaat heeft alleen maar een relatieve en geen absolute werkelijkheid, omdat de vorm waarin het verborgen noumenon voor een waarnemer verschijnt, afhangt van zijn waarnemingsvermogen. [...]

Niets is blijvend, behalve het ene verborgen absolute bestaan dat in zichzelf de noumena van alle werkelijkheden bevat. De bestaansvormen die tot ieder gebied van het zijn behoren, tot de hoogste Dhyan-Chohan toe, hebben tot op zekere hoogte iets van schaduwen, die door een toverlantaarn op een kleurloos scherm worden geworpen; toch zijn alle dingen betrekkelijk reëel, want ook de waarnemer is een weerspiegeling, en de waargenomen dingen zijn daarom voor hem even werkelijk als hijzelf. [...] Op welk gebied ons bewustzijn ook werkzaam is, zowel wij als de dingen die tot dat gebied behoren, zijn voor dat moment onze enige werkelijkheden. Naarmate wij een hogere trap van ontwikkeling bereiken, bemerken wij dat we tijdens de stadia die we hebben doorlopen schaduwen voor werkelijkheden hebben aangezien. Het omhoogklimmen van het ego is een reeks steeds verdergaande bewustwordingen, waarbij iedere vordering de gedachte meebrengt dat we nu eindelijk de 'werkelijkheid' hebben bereikt. Wij zullen echter pas vrij zijn van de door maya voortgebrachte waanvoorstellingen, wanneer wij het absolute bewustzijn hebben bereikt en het onze daarin hebben laten opgaan.6

 

Hieruit begrijpen we dat de werelden van maya de werelden van relatieve kennis zijn. Onze ervaringen zijn “onlosmakelijk verbonden met de relativiteit van de menselijke kennis.” Dit is het “Maya van het fenomenale bestaan.” De Geheime Leer zegt dat:

 

“... volgens onze leer die dit heelal van verschijnselen als een grote Illusie beschouwt, een lichaam meer nadert tot de werkelijkheid, naar gelang het zich dichter bevindt bij de ONBEKENDE SUBSTANTIE, omdat het dan verder is verwijderd van deze wereld van Maya.”7

 

Absolute kennis is ook absolute Werkelijkheid. Dat wat begraven en verborgen ligt in de stilte van gupta vidya is een mysterie. Onder leiding van de natuur en haar wetten worden we ingewijd in de mysterieuze werkingen van haar wezen, en gaan we van het ene aspect en element van relatieve kennis naar een volgende. Een weloverwogen en bewuste poging ondernemen om dat wat verborgen is te beseffen betekent een praktisch Theosoof te zijn – een ernstige student van gupta vidya; het betekent ingewijd te worden in het waarnemingsmysterie waarnaar De Geheime Leer verwijst zoals in onze derde studie werd aangetoond.

 

Openbaringen van noumenale kennis brengen zintuiglijk waarneembare kennis voort die we als relatief hebben bestempeld. Het mag de leerstellige kennis van de vormen worden genoemd en is vergelijkbaar met de schaduwen van de ene noumenale Werkelijkheid – absolute kennis. De schaduwen lijken op, en vertegenwoordigen in zekere zin de substantie. Maar de leerstellige kennis [van de vormen] wordt voortgebracht door archetypische kennis, die met een beeld vergeleken mag worden. Noumenale of absolute kennis brengt zichzelf voort, als een beeld, als archetypische of esoterische kennis, en laatstgenoemde weerspiegelt zichzelf waardoor schaduwen van zintuiglijke kennis worden veroorzaakt

Wanneer we onszelf bezighouden met schaduwen zonder acht te slaan op het beeld waarin ze zijn geworteld, dan verwarren we ze met substantie, hangen er een waas van pseudo-waarden omheen en verliezen onszelf over het algemeen in de mazen van het fenomenalisme, waardoor we in de valkuil van avidya of agnosticisme vallen. Als we anderzijds aspecten en factoren van relatieve kennis onderscheiden in termen van verschillende en opeenvolgende fasen van evolutie waar we doorheen gaan, dan kunnen we ze herkennen als waardevolle hulpmiddelen die leiden naar de beeld-bron en uiteindelijk naar de ultieme werkelijkheid waarnaar in een van de bovenstaande aanhalingen uit de Geheime Leer wordt verwezen.

 

Deze waardevolle hulp is altijd aanwezig voor de ernstige en oprechte mens die naar waarheid zoekt en niet wordt bevredigd door een (geloofs)overtuiging, die zichzelf niet tevreden stelt met een overtuiging, die kennis eist en blind geloof afwijst, die het vertrouwen in zijn innerlijke God volgt en niet dat van de vader van zijn lichaam. Er wordt gezegd dat het woord van wijsheid en de stem van de Meesters altijd in de wereld verblijven.

 

We hebben apara vidya of relatieve kennis met manas vergeleken, maar net zoals manas in de menselijke samenstelling, heeft ook relatieve kennis een drievoudig aspect, namelijk (1) hoger, (2) lager en (3) antaskarana, of de brug tussen die twee.

Deze brug is apara vidya onderscheiden van avidya hetgeen door manas is beïnvloed, aangewakkerd en bezield door kama, of lager manas. Antaskarana heeft een relatie met het hogere denkvermogen, het woord van wijsheid dat in de wereld kan worden gezien, de stem van de Meester die in de wereld kan worden gehoord, de straal van de zon van gupta vidya of archetypische kennis die we hebben vergeleken met buddhi.

Zo staat tussen relatieve kennis en archetypische kennis de Theosofie, geschreven, gesproken en openbaar gemaakt - de exoterische Wijsheidsreligie. Het komt uit dezelfde bron als de hart-leer van de Boeddha, de Parabels van Christus, de geheime leringen die uitgesproken worden van de goeroe tot de leerlingen, de werkelijke en waarachtige openbaringen of shruti. H.P.B. herhaalt het feit van het bestaan van de oorspronkelijke leringen van waaruit alle andere afkomstig zijn. De boom van kennis heeft vele takken met veelvuldige bladeren, knoppen, bloesems, bloemen en vruchten – maar de wortel is één. Hieraan geeft ze de naam van bodhisme, “die vele eeuwen aan de metafysische wijsbegeerte van Siddharta Shakyamuni voorafgaat”8 ja, zelfs voorafgaat aan de Veda’s zelf. De Geheime Leer zegt:

 

Het is misschien wenselijk om ondubbelzinnig te verklaren dat de in deze delen voorkomende leringen, hoe fragmentarisch en onvolledig ook, noch uitsluitend behoren tot de hindoe-, de zoroastrische, de Chaldeeuwse of de Egyptische religie, noch ook tot het boeddhisme, de islam, de joodse leer of het christendom. De Geheime Leer is de kern van alle. De verschillende religieuze stelsels zijn aanvankelijk daaruit voortgekomen en worden nu opnieuw verenigd met hun oorspronkelijke beginsel, waaruit ieder mysterie en dogma is gegroeid en zich heeft ontwikkeld en verstoffelijkt.9

 

Wat beter omlijnde informatie over de Wijsheidsreligie of bodhisme wordt in de volgende passage duidelijk gemaakt:

We kunnen op zeer aannemelijke gronden beweren dat al deze richtingen –kabbalisme, jodendom, inclusief ons huidig christendom– waren ontstaan uit de twee voornaamste takken van die éne moederstam, eens de universele religie, die aan de vedische tijdperken voorafging; we spreken van het voorhistorische boeddhisme, dat later opging in het brahmanisme.10

Een zorgvuldige studie van mevrouw Blavatsky’s zienswijze over dit onderwerp openbaart ons het belangrijke feit dat er in heilige werken voldoende materiaal voorhanden is - dat overigens weinig bestudeerd en nog minder begrepen wordt - dat een universeel en fundamenteel denkstelsel aantoont dat het leven schonk aan alle waarachtig religieuze filosofieën, alle verschijnselen van een mystieke en occulte aard verklaart, en dat voor de mens de enige ware en betrouwbare gids is in de wereld van agnosticisme en relatieve kennis. Zijn ware redding ligt in het ingewijd worden in dat mysterie van waarneming dat nu vergeten is en dat de ziel vormt van dat stelsel. Een verhelderende passage over dit onderwerp kan in Isis Ontsluierd, deel II, Eng. p.99 worden gevonden.

Zo beginnen we het waardevolle en belangrijke feit te beseffen dat er in relatieve kennis betrouwbare aanwijzingen naar gupta vidya of archetypische kennis kunnen worden gevonden.

 

Als we de brokstukken van avidya-agnosticisme opruimen en de apara vidya of relatieve kennis zuiveren van vervalsingen, vernielzucht en algehele sluwheid van de clerus en hun slachtoffers, menselijke onwetendheid, bijgeloof en lichtgelovigheid, dan komen we tot een primaire en fundamentele openbaring of shruti in het licht waarvan alle wetten en tradities of smriti een universeel en waarachtig gezichtspunt aannemen. Dit zijn de types waarvan de ouder en de bron de esoterische wetenschap, gupta vidya of archetypische kennis is, die kan worden verworven door initiatie in het waarnemingsmysterie.

Er heeft in verband met dit bestaan van een ware shruti of openbaring geestelijke uitbuiting plaats gevonden. Net zoals andere heilige waarheden werd ook deze verdraaid. Priesters zijn uitbuiters van geestelijk patriottisme zoals politici dat van nationaal patriottisme zijn en dat is al eeuwenlang zo, van China tot Peru. Sri Krishna’s gebod in de Gita (XVI, 34) om te handelen overeenkomstig “wat in de Heilige Schrift wordt verklaard”, is verkeerd geïnterpreteerd door de orthodoxe brahmaanse geestelijkheid, zoals de westerse kerk voor haar eigen doeleinden de verzen 18-19 van Openbaringen heeft benut door de uitdrukking “de voorspelling van dit boek” toe te voegen of door “het boek van deze voorspelling” te verwijderen. In meer dan een Upanishad is een gebod verschenen om de Veda’s te bestuderen, om hun advies op te volgen, om hun leringen in praktijk te brengen en om hun beginselen te gehoorzamen. In de Svetasvataropanishad (VI, 18) wordt gezegd dat Hij die Brahma schept ook de Veda’s aan Brahma bezorgt, en daarom vaardigt de Maitriopanishad (VII, 10) een waarschuwing uit tegen het bestaan van een valse of niet-vedische leer en benadrukt het de noodzaak van het bestuderen van de ware Veda’s. Wat daarmee wordt bedoeld, is natuurlijk de ware shruti-openbaring van de universele en fundamentele Wijsheidsreligie waarnaar we hebben verwezen.

 

Evenzo hebben de wetten van de profeten en de tradities of smriti een universeel gezichtspunt en basis. Daarom zegt de Chandogyopanishad dat de zuivere aard van de ziel voortkomt uit zuivere voeding en in de zuivere aard smriti stevig wordt verankerd. (Max Müller en meer dan één hindoe-vertaler hebben smriti als geheugen weergegeven. Het lijkt ons dat Dr. Robert Hume de werkelijke betekenis van het oorspronkelijke heeft kunnen vatten door het als “de traditionele leerstellingen” te vertalen). Rasgeheugen in de vorm van een eeuwenoude traditie is de reminiscentie waarnaar in de Sleutel tot de Theosofie wordt verwezen.

 

Deze universaliteit en onpersoonlijkheid maken de Veda’s, de shruti-openbaring, onveranderlijk en samenhangend. Er wordt gezegd dat de Veda's svatah-pramana zijn, dit is zichzelf bewijzend; en apurushya, universeel, in de betekenis dat ze niet de uitvindingen zijn van enkele afzonderlijke personen en daarom ook onpersoonlijk zijn. Elke spirituele leraar van de wijsheid, van Sri Krishna tot Mohammed, heeft verzekerd: : “Denk niet dat ik gekomen ben om de wet of de profeten te vernietigen. Ik ben niet gekomen om te vernietigen, maar om te vervullen.”

Vanaf de Veda's van het oude Aryavarta tot aan HPB’s Geheime Leer verkondigen zij alle het bestaan van “dezelfde oude Wijsheidsleer, één en identiek.”11

Maar priesters zijn de vijanden van de profeten, verdedigers en handhavers van de letter die doodt en vernietigers van de geest die leven schenkt.

 

We bevinden onszelf tussen de scylla van fanatiek geloof in vervormde beelden die als shruti-openbaring worden voorgesteld en de charybdis van de moderne en bestaande priesterschappen die zich bezighouden met de vervorming van de oude geheime leer. Eerstgenoemde beroept zich op de autoriteit van eeuwenoude tradities terwijl laatstgenoemden in naam van tolerantie en zich ontwikkelende kennis, erkenning eisen van onjuiste leringen, waarvan het ontstaan en de oorsprong allegorisch in de Maitriopanishad (VII, 10) worden beschreven. Laten we onszelf beschermen tegen die “heel andere leer” waarnaar “dwazen hier hun leven leven ... daarbij het reddingsvlot vernietigend en wat onwaar is prijzend. Net zoals bij een jongleertruc kijken ze naar het bedrieglijke alsof het waar was.”

In het licht van het bovenstaande wordt de lezer uitgenodigd om zorgvuldig de volgende fragmenten door te nemen uit een artikel ‘Wat is waarheid?’, verschenen in Lucifer, Vol. I, februari, 1888, p.625:

 

[…] bestaat er zoiets als absolute waarheid in de handen van enige partij of mens? De rede antwoordt, “dit kan niet het geval zijn”. Er is geen plaats voor absolute waarheid over welk onderwerp dan ook, in een wereld, die net als de mens zelf, begrensd en geconditioneerd is. Maar er zijn relatieve waarheden en die moeten we zo goed mogelijk gebruiken. In elke eeuw zijn er wijzen geweest die absolute waarheid beheersten en toch slechts relatieve waarheden konden onderwijzen. Want vooralsnog heeft niemand, geboren uit een sterfelijke vrouw van ons ras, de volledige en uiteindelijke waarheid aan iemand anders bekendgemaakt of zou deze bekend hebben kunnen maken. Want ieder van ons dient die uiteindelijke kennis in zichzelf te vinden. Aangezien geen twee denkvermogens volledig gelijk kunnen zijn, moet ieder de ultieme verlichting in zichzelf ontvangen, overeenkomstig zijn eigen capaciteit en niet vanuit menselijk licht. De grootste levende adept kan van de universele waarheid slechts zoveel openbaren als het denkvermogen waarop hij inwerkt kan assimileren en niets meer. Tot homines, quot sententiae [zoveel mensen, zoveel meningen] – is een onsterfelijke waarheid. […] En hoewel absolute waarheid niet van deze wereld is en in hogere gebieden moet worden gezocht, zijn er nog altijd, zelfs op deze dwaze draaiende kleine aardbol, allerlei zaken waarover zelfs nog niet gedroomd is in onze westerse filosofie.

 

[…] Om terug te keren tot ons onderwerp. Uit het bovenstaande vloeit dus voort dat hoewel voor velen van ons “algemene abstracte waarheid de meest nauwkeurige van alle zegeningen” is, zoals het ook voor Rousseau was, we ons ondertussen tevreden moeten stellen met relatieve waarheden. In werkelijkheid zijn wij op zijn best een treurig stelletje stervelingen steeds beducht voor zelfs het aangezicht van de relatieve waarheid, uit vrees dat die ons zou verteren, en onze onbeduidend kleine vooroordelen daarbij inbegrepen.

Wat een absolute waarheid betreft, de meeste van ons zijn evenmin in staat om die te begrijpen, als om de maan te bereiken op een fiets. Ten eerste omdat de absolute waarheid net zo onwrikbaar is als de berg van Mohammed die weigerde zichzelf te verplaatsen voor de profeet zodat die er zelf naartoe moest gaan. En wij moeten zijn voorbeeld volgen als we die waarheid zelfs maar van een afstand zouden willen benaderen. Ten tweede, omdat het koninkrijk van absolute waarheid niet van deze wereld is, terwijl wij er zelf te veel deel van zijn. […]

Als we dit nu samenvatten, dan kunnen we ten aanzien van de absolute en de relatieve waarheid enkel herhalen wat we voordien zeiden. Behalve gedurende een zekere hogere spirituele en verheven geestestoestand, waarin de mens één is met het UNIVERSELE DENKVERMOGEN, kan hij op aarde niets anders bereiken dan de relatieve waarheid of waarheden, betreffende welke filosofie of religie ook. Zelfs als de godin, die op de bodem van de put verblijft, uit haar beperkende ruimte tevoorschijn zou komen, zou ze de mens toch niet meer kunnen geven dan wat hij kan assimileren. Intussen kan iedereen naast die put zitten, die de naam KENNIS draagt, en staren in de diepte, in de hoop om het zuivere evenbeeld van de waarheid tenminste weerspiegeld te zien in de donkere wateren. Dit houdt echter een zeker gevaar in, zoals door Richter werd opgemerkt. Een bepaalde waarheid, kan zeker nu en dan worden gereflecteerd als in een spiegel, op de plek waarop we ons concentreren, en zo de geduldige student belonen. Maar, zo voegt de Duitse denker eraan toe: “Ik heb gehoord dat sommige filosofen op hun zoektocht naar waarheid, bedoeld om haar eer te betuigen, hun eigen beeld in het water hebben gezien en dat in plaats van de waarheid hebben aanbeden.” 12

 

In het bovenstaande kunnen we de verschillende aspecten van kennis of vidya die we hebben bestudeerd duiden. Absolute kennis is wat dat betreft afhankelijk van verlichting, die het gevolg is van een zoektocht in de hogere gebieden en tijdens dewelke “de mens één is met het universele denkvermogen” dat, zoals we eerder hebben gezien, we al kenden als Sophia, Shakti, Daiviprakriti. Anderzijds bestaat er het gevaar dat we gevangen raken in het web van avidya en de wijsheid van onze eigen creatie aanbidden. De ernstige student zal er goed aan doen de fragmenten die nog komen te overdenken in samenhang met de voorafgaande. Als er in het bovenstaande verwijzingen te vinden zijn naar noumenale kennis en typische kennis en agnosticisme, in wat hierna volgt kunnen sporen worden gevonden van archetypische kennis in zijn beide aspecten, exoterisch en esoterisch.

Wat vertegenwoordigt ware kennis? Deze vraag ligt meteen aan het begin van occulte studie. In de praktijk is dit het eerste wat wordt voorgelegd aan de reguliere student in het occultisme die door de leraren van de occulte wereld werd aangenomen. En de student wordt geleerd -of wordt ertoe geleid te zien- dat er twee soorten van kennis zijn: de werkelijke en de onwerkelijke. De werkelijke heeft betrekking op eeuwige waarheden en oorspronkelijke oorzaken, de onwerkelijke met illusoire gevolgen. […] er is maar één eeuwige waarheid, en in de zoektocht daarnaar wordt het denken gedwongen zich langs één weg voort te bewegen. Maar kan de eeuwige waarheid worden bereikt?

 

Zelfs als harde feiten worden erkend als illusie in zoverre ze voorbijgaand zijn, wordt dan niet dat wat van verandering is vrijgesteld van waarneming ontheven? Zouden we niet de theoretische vooronderstelling van de mogelijkheid van ware kennis moeten nagaan, door middel van de praktische erkenning dat geen menselijk wezen er ooit iets mee te maken kan hebben? [...] “Wie bezit de werkelijke kennis als onderscheiden van onware kennis?” wordt aan de student in het occultisme gevraagd, en hij wordt geleerd te antwoorden met dat wat we als het enig mogelijke antwoord hebben uiteengezet:

 

“Alleen de adepten bezitten de werkelijke kennis, enkel hun denkvermogens zijn en rapport met het universele denkvermogen.”13

 

De kennis van de Adepten is archetypische kennis -gupta vidya, het buddhi, dat het voertuig is van atma- para vidya. Deze archetypische kennis heeft een geopenbaard aspect - de universele en onpersoonlijke Wijsheidsreligie, en een esoterisch aspect in de mysteriën waarin men moet worden ingewijd.

 

Hij aan wie het Eeuwige Woord zich verwaardigd te onderwijzen, wordt onmiddellijk bevrijd uit het labyrint van menselijke meningen.

 

B.P.Wadia


1 Zie hoofdstuk V van deze Studies in De Geheime Leer (getiteld ‘archetypische kennis ’), in THEOSOFIE, 2008/4.

2 H.P. Blavatsky, De Geheime Leer, I, Eng. . 295-296.

3 Idem.

4 Idem, I Eng. p. 274.

5 Idem, I p. 238.

6 Idem, I, Eng. pp. 39-40.

7 Idem, I, Eng. p. 145-146.

8 H.P. Blavatsky, Isis Ontsluierd, deel II, Eng. p. 143.

9 De Geheime Leer, deel I, Eng. p. viii.

10 Isis Ontsluierd, deel II, Eng. p. 123.

11 Isis Ontsluierd, deel II, Eng. p. 99.

12 H.P.Blavastky, ‘What is Truth?’, in Theosophical Articles by H.P. Blavatsky, Los Angeles, The Theosophy Co, 1981, deel I, p. 1-11, tevens vertaald als ‘Wat is waarheid?’ in THEOSOFIE, 2006, Vol. 8, nr. 2, p. 46 e.v.

13 H.P. Blavatsky, A Modern Panarion, pp 450-452