Pico Della Mirandola

WOORD VOORAF

Nu we met onze bijdragen in de tweede helft van de vijftiende eeuw zijn aangeland, in de Renaissance die ook bij uitmuntendheid de tijd van grote schilders en beeldhouwers was, kunnen we ook, voor het eerst in deze reeks, een portret toevoegen dat bijzonder accuraat zou moeten zijn.

Het portret van Pico della Mirandola hangt samen met dat van Marsilio Ficino in het museum Plantin-Moretus te Antwerpen. Beide worden toegeschreven aan het atelier van Rubens.

 Natuurlijk rijst hier de vraag hoe Rubens, die geleefd heeft van 1577 tot 1640, een portret kon bezorgen van Pico, die in 1494 overleden was.

Max Rooses, een bekende Antwerpse kunsthistoricus, o.a. bevriend met de familie van Rijswijck, vermeldt in zijn boek over de geschiedenis van de Antwerpse schilderschool, Antwerpen en 's Gravenhage, 1880, p.93, dat Balthazar Moretus, de kleinzoon van Christoffel Plantin, rekeningen voor 26 schilderijen aan Rubens betaalde. Daaronder waren tien portretten van leden van de familie Plantin-Moretus en van bevriende geleerden.

Volgens informatie gekregen van het museum in kwestie is het 99% zeker dat de portretten van Pico er deel van uitmaakten. Ze moeten zijn geschilderd rond 1620-1622. Het atelier van Rubens verwerkte enorm veel dergelijke bestellingen en men weet dat Rubens in Italië vrienden en correspondenten had, die hem modellen zonden in de vorm van gravures, schilderijen of medailles. Hij was zelf in Italië geweest en had er heel wat gekopieerd of genoteerd, op doek, papier, of gewoon in zijn fotografisch geheugen.

Daar we aangaande de bron die Rubens kon gebruiken voor het bewuste portret meer precisie zochten, gingen we bij het Rubenianum aankloppen. Intussen hadden we ontdekt dat de Encyclopedie SUMMA ook een geschilderd portret van Pico bevat. Het is zeer gelijkaardig, hangt in de Uffizi te Florence en is van een anonieme schilder. Na enig zoeken kon mevrouw De Poorter, adjunct-conservator van het Rubenianum, ons mededelen dat het portret van Pico in de verzameling Plantin-Moretus blijkbaar terugging op een gravure in een boek van Paolo Giovio, 'Vitae virorum Illustrium' (Levens van beroemde mannen).

Onze dank voor de bereidwillige medewerking van de bevoegde instanties.

Volgens de Theosofie begint in de veertiende eeuw een nieuwe cyclus van zeven impulsen, pogingen om de mensheid te verlichten door haar geestelijke intuïtie wakker te houden en te ijveren voor haar opvoeding en bevrijding. Ongeveer om de honderd jaar, en in principe in het laatste kwart van elke eeuw, zullen één of meer ‘boodschappers’ de oeroude thema's van de antieke Wijsheidsreligie opnieuw formuleren, toelichten, verdedigen en propageren.

De nieuwe cyclus wordt bepaald door de Tibetaanse monnik Tsong-kha-pa  (zie Gele reeks, boek  V, nr.2) en in Europa ingeleid door Christiaan Rozenkruis, eerst in Duitsland, later in de Nederlanden, Engeland, Frankrijk en Italië. (Zie ook Gele reeks, boek V, nr.3)    De beweging zal zich concentreren op Europa en zich in de eerste vier eeuwen van de cyclus uiten in christelijke termen. Het oosterse karakter van de impuls is dus grotelijks verborgen, maar toch kan het reeds worden aangevoeld in de reizen van Christaan Rozenkruis, de invloed van de joodse kabbala, de mystiek van de islam, en het ‘hermetisme’.

Het oosten wordt sterker beklemtoond tijdens de vijfde impuls, die van de achttiende eeuw: dan verschijnen immers de eerste westerse vertalingen van werken zoals de Upanishad en de Bhagavad Gita. Met de zesde impuls, die van mevrouw Blavatsky, wordt de oosterse bron in al haar luister onthuld.

Ook de Griekse filosofie, alom gekarakteriseerd als westers, is van oorsprong oosters en het resultaat van een vroegere cyclus van gelijkaardige impulsen, die ontstond met de orfische mysteriën. Pythagoras had trouwens zijn wijsheid in het oosten, meer bepaald in India, gevonden en Plato en Plotinus waren de voortzetters van die impulsen. Hun werk komt opnieuw tot uiting in de Italiaanse Renaissance.

De vijftiende eeuw brengt de stichting van de Florentijnse Academie (1462). Dankzij de steun en de belangstelling van Cosimo de Medici kan Marsilio Ficino het Corpus hermeticum en de werken van Plato vertalen en in ruime kring in het westen bekendmaken. (Zie Gele reeks, boek V, nr.7). Pico della Mirandola, Marsilio's vriend en leerling, zou kunnen gelden als 'de' Boodschapper in de vijftiende eeuw, maar de Theosofie van mevrouw Blavatsky expliciteert dit niet. We mogen stellen dat de impuls van de vijftiende eeuw wordt gedragen door de Florentijnse Academie, met Marsilio Ficino als innerlijke kern en met Pico als voornaamste en krachtigste exponent. Vele anderen hebben meegewerkt en de invloed van Ficino en Pico op de wereld is onberekenbaar groot en duurzaam.

Wie zich voor geschiedenis interesseert, vindt alle perioden belangrijk, maar er zijn pieken en dalen. De Renaissance (een begrip waarover heel veel te zeggen valt), de vijftiende eeuw, Italië, Florence, de Florentijnse Academie, Marsilio Ficino zelf, zijn zulke pieken. En daarin is, vooral voor Theosofen, Pico della Mirandolla een van de hoogste toppen. Hij was jong, charmant, superintelligent, energiek, edelmoedig, vriendelijk, in alle opzichten een bewonderenswaardige humanist. Een geleerde, filosoof, beroemd onder dichters, kunstenaars, politici en zelfs bij enkele pausen. Hij werd door zijn tijdgenoten verafgood. Mevrouw Blavatsky zegt dat hij een van die in het westen zeldzame figuren was, zoals ook Fludd, Vaughan en Paracelsus, die door de bijzondere affiniteit van hun temperament voor de ‘hemelse wetenschap’, de verre Adepten min of meer forceerden met hen in betrekking te treden, waardoor zij zo'n klein (of groot) deel van de hele waarheid konden ontvangen als in hun speciale omstandigheden mogelijk was. (art. ‘Chelas and Lay  Chelas’, juli 1883).

 En inderdaad, de geschiedenis van de geest in Europa biedt slechts weinig voorbeelden van mensen die met het lichtende karakter van Pico hadden kunnen wedijveren.

LEVEN

Om het leven, de werken en de leringen van Pico te beschrijven, beschikken we over een zeer uitgebreide literatuur. De voornaamste bron voor zijn biografie is ongetwijfeld de ‘Vita’ geschreven door Pico's neef, Gian Francesco, en kort voor de dood van Pico in 1494 opgetekend. Die ‘Vita’ heeft in Europa grote uitstraling gekregen. Reeds in 1510 bracht niemand minder dan Thomas Morus er een Engelse vertaling van en alle grote specialisten hebben ze onderzocht, overgenomen en becommentarieerd.

 Wij weten niet of er een Nederlandse vertaling bestaat en baseren ons op het resumé van Wolfgang Speyer in zijn ‘Giovanni Pico della Mirandola, Carmina Latina’, uitgegeven bij E.J.Brill in Leiden, 1964. Speyer had in het kasteel Nordkirchen, in Lüdinghausen, Westfalen, in de verzameling handschriften van de Universiteitsbibliotheek Münster, een reeks van tien Latijnse gedichten van Pico ontdekt. Hij heeft deze liefdeselegieën in de Latijnse tekst uitgegeven met zijn bespreking in het Duits, en gelukkig heeft hij er een resumé van Pico's biografie bijgevoegd, gebaseerd op de ‘Vita’ van Gian Francesco en op twee kronieken uit de vijftiende en zestiende eeuw. Natuurlijk zijn ook de werken van Pico en zijn omvangrijke briefwisseling met beroemde tijdgenoten in dit verband belangrijk.

Het is Wolfgang Speyer die de hierboven vermelde opmerking maakt over de uitzonderlijke lichtkracht van Pico. Hij voegt eraan toe dat Pico naar verluidt tijdens zijn geboorte door een bovenaardse lichtkrans was omgeven, ‘een symbool voor de stralende ontwikkeling van deze man, die in zijn eeuw de

bijnaam 'Feniks der geesten ' kreeg toegekend’.

Deze uiting van lof en bewondering gaat terug op een zin van de dichter Angelo Poliziano, een van Pico's vrienden. ‘Pico’ betekent namelijk 'specht', ook een vogel, door Pico zelf herhaaldelijk in ironische beschouwingen over zichzelf aangewend.

Giovanni Pico werd geboren op 24 februari 1463 te Mirandola, bij Modena, ongeveer veertig kilometer ten westen van Ferrara, als vijfde en laatste kind van graaf Gian Francesco van Mirandola en zijn vrouw Giulia Boiardo. Naast zijn twee zusters, Caterina en Lucrezia, had hij twee broers, Galeotto en de jongere Antonio Maria. Na de dood van de vader, in 1468, ontstond tussen deze broers een langdurige twist om de erfenis. Speyer oppert dat zij hun vechtlust wel van hun vader moeten hebben overgeërfd, daar de Pici wijd en zijd bekend waren als ‘condottieri’, krijgsheren, terwijl het muzische element in Giovanni waarschijnlijk van de moeder kwam. Haar neef was de dichter van de ‘Orlando innamorato’, Matteo Maria Boiardo.

Bezorgd om Giovanni tegen het krijgsgewoel te beschermen, had de moeder het plan opgevat er een geestelijke van te maken en zo verkreeg hij reeds als tienjarige de waardigheid van ‘apostolische protonotarius’. Dit moet wel zeer uitzonderlijk zijn geweest, want een protonotarius is normaal een beambte in het Vaticaan die de verantwoordelijkheid draagt voor de verzending van officiële ecclesiastische documenten, of zelfs een van de zeven leden van het hoogste college van prelaten, die pauselijke bullen mogen ondertekenen en de belangrijkste kerkelijke stukken moeten bewaren.

In 1477 gaat Giovanni naar Bologna om er kerkelijk recht te studeren, maar die studie bevredigt hem niet en kort na de dood van zijn moeder (13-08-1478) houdt hij ermee op. In de lente van 1479 bevindt hij zich de eerste keer in Florence en reeds toen moet hij daar opnieuw de dichter Angelo Poliziano hebben ontmoet, die hij al in 1472 in Mantua had leren kennen; ook Marsilio Ficino, en Girolamo Benivieni, een andere dichter en vriend. In 1479 en 1480 studeert Giovanni aan de universiteit van Ferrara. Hij ontmoet er de dominicaan Savonarola, wiens invloed op hem op het einde van zijn leven bijzonder duidelijk zal worden. In Ferrara regeert Ercole I d'Este van wie de zuster Bianca Maria in 1468 gehuwd is met Galeotto, Giovanni's broer.

Uit dit huwelijk stamt de zo geliefde neef Gian Francesco, geboren in 1469 en vermoord in 1533. Zijn studies aan de universiteit van Ferrara volbrengt Giovanni samen met de dichter Battista Guarini, en ook de hofdichter van de d'Estes, Tito Vespasiano Strozzi, behoort tot zijn vriendenkring. In de jaren 1479-1482 ontstaan de Italiaanse en Latijnse gedichten waarmee Giovanni zich af en toe van de spanning der filosofische studies ontdoet. Vanaf de herfst van 1482 gaat hij twee jaar studeren aan de hogeschool van Padua, die beroemd is om haar filosofische debatten. Het is daar dat Pico zich bekwaamt in de filosofie van Aristoteles en zijn Arabische commentatoren.

Hij wordt leerling van Elias del Medigo, die de leringen van Averroës probeert te vernieuwen en sluit vriendschap met verscheidene oriëntalisten van zijn tijd, onder anderen met Girolamo Donato, een latere Venetiaanse politicus die hem zeer goed gezind was. In die tijd is de strijd tussen de liefde voor de muzen en die voor de strenge filosofie in het hart van Pico nog niet beslist. De oorlog tussen Venetië en Ferrara, die weldra heel Italië zal meesleuren, verplicht hem Padua te verlaten: de paus staat aan de zijde van Venetië maar het Koninkrijk Napels, Milaan, Mantua, Bologna en Florence kiezen voor Ferrara, en Galeotto, Giovanni's broer, strijdt tegen Ferrara, dus tegen zijn eigen schoonbroer. Giovanni houdt zich nu afwisselend op in Mirandola, Pavia en Carpi (1482-1483).

In zijn gezelschap treffen we Aldo Manuzio aan, de beroemde Venetiaanse drukker en uitgever. In 1484 begeeft Giovanni zich voor de tweede keer naar Florence, waar hij de banden met Lorenzo de Medici (‘il Magnifico’ ) en met de platonische Academie en Marsilio Ficino nauwer aanhaalt. Nu vat hij het plan op een groot werk te schrijven waarin hij zal proberen Aristoteles met Plato te verzoenen. Iets later, in juni 1485, schrijft hij de beroemd geworden brief over de filosofie, gericht aan Ermolao Barbaro, de latere patriarch van Aquilea en kardinaal van San Marco. In dit schrijven waarschuwt hij streng die humanisten die de vorm boven de gedachte zouden willen plaatsen.

In juli 1485 reist Pico voor negen maanden naar Parijs. Over zijn verblijf aldaar is weinig bekend. Waarschijnlijk heeft hij in die stad van de eeuwige discussies het voor hem gevaarlijke plan bedacht, zijn filosofische en theologische overtuigingen in de vorm van een thesis samen te vatten en tijdens een openbaar debat in Rome te verdedigen. Hij had vroeger al aan oratorische steekspelen deelgenomen, onder andere in aanwezigheid van hertog Ercole d'Este, in Ferrara, met de erkende meester Leonardo Nogarola als tegenstander in de discussie.

Dergelijke debatten zijn trouwens al lang en overal de mode. In Genua, in Venetië, en in Florence hebben ze zelfs plaats in de kathedraal. Pico is ook zeer onder de indruk geweest van de vlammende redevoering van Savonarola, in 1482, toen deze in Reggio Emilia de congregatie van de dominicaanse orde toesprak. In Parijs is Pico waarschijnlijk getuige geweest van de beroemde disputen in de Sorbonne.  Later schreef hij in zijn 'Apologia': ’Zoals de gymnastiek de krachten van het lichaam versterkt, zo worden ook de krachten van de geest in deze literaire strijdperken groter en levendiger... Als men deze gevechten verwaarloost, wordt de filosofie 'somniculosa et dormitans'...’

 In maart 1486 keert Pico terug naar Italië en op 8 mei vertrekt hij van Florence naar Rome. Onderweg, in Arezzo, beleeft hij een galant avontuur met Margherita, de echtgenote van Giuliano Mariotto de Medici. Pico wordt gevangen gezet, maar komt door de voorspraak van Lorenzo opnieuw vrij.

Beschaamd trekt hij zich terug in Perugia, waar hij met Elias del Medigo gesprekken voert over het Zijn, het Wezen en het Ene. In deze tijd begint Pico zich ernstig te interesseren voor de oosterse religieuze geschriften, en met een nieuwe leraar, Flavio Mithridates, een bekeerde jood, eigenlijk Raimondo Moncada, bestudeert hij de kabbala. Daarna neemt hij de koran en de Chaldeeuwse orakels door. Een epidemie verplicht hem Perugia te verlaten en hij neemt zijn intrek in Fratta, waar hij waarschijnlijk zijn in het Italiaans geschreven commentaar op de 'Canzone d'amore' van zijn vriend Girolamo Benivieni opstelt.

Op 7 december 1486 verschijnen zijn negenhonderd thesen, de 'Conclusiones ', bij de drukker Eucharius Silber te Rome. Na de Epifanie (6 januari 1487) worden de uitnodigingen verzonden naar de filosofen en theologen in Italië en daarbuiten. De trotse Pico biedt zelfs aan de reisonkosten te vergoeden van allen die aan het aanbod van de 'disputaturus' gevolg zullen geven.

 Marsilio Ficino reageert enthousiast: in de overvloedige kennis van zo'n jonge man (Pico was 22) ziet hij het bewijs van de platonische leer over de reminiscentie - de herinnering aan vroeger bezeten wetenschap. Oorspronkelijk bevatte de lijst ‘slechts’ zevenhonderd thesen. Pico koesterde, zoals vele andere humanisten, belangstelling voor de mystieke betekenis van getallen. Maar naarmate hij nadacht, discussieerde, werkte en schreef, kwamen er steeds meer thesen opdagen en uiteindelijk werden het er negenhonderd, waaronder tweeënzeventig over de kabbala. Pico zelf meende dat hij de eerste was die in het publiek de aandacht op deze oude joodse wijsheid had gevestigd.

Pico besefte wel dat de onderneming enigszins riskant was, en hij had voorzorgsmaatregelen genomen. Alvorens zijn tekst aan de drukker te overhandigen, had hij het advies van enkele intieme vrienden gevraagd, onder andere aan Francesco Arlotti, bisschop van Reggio Emilia en ambassadeur van Ferrara in Rome. Dit manuscript bestaat nog, samen met drie andere en de zeldzame exemplaren van de gedrukte tekst. De manuscripten voorgelegd aan de vrienden waren vergezeld van een brief, waarin Pico verklaarde dat hij slechts die thesen wilde verdedigen, die de goedkeuring van de heilige roomse kerk zouden wegdragen, waarvan Innocentius VIII het hoofd was.

Maar ook deze voorzorgsmaatregel zou onvoldoende blijken. Evenwel bewees het pauselijk hof hem alle eer: hij mocht de apostolische bibliotheek betreden en van december tot maart zelfs boeken ontlenen, Maar zodra de thesen aangeplakt worden, barst de tegenstand los. Een van de oude schrijvers zegt dat men ze bekeek ‘met de ogen van de afgunst’. Duistere wendingen, nieuwe en ongewone

uitdrukkingen, vreemde en stoutmoedige meningen, en dan tweeënzeventig 'Conclusiones' over de kabbala, bij velen nog totaal onbekend!

Sommigen roken zwavel in dit vuurwerk. Men vond dat het jonge heethoofd een waarachtige provocatie in de school van het Vaticaan had geworpen en bovendien verdacht men hem ervan de standpunten van de universiteit van Parijs, waarmee de Romeinse theologie zo vaak in de clinch lag, te willen verdedigen.

In kwesties van doctrine was paus Innocentius VIII streng en star. Zoals dat elders al werd gedaan, probeerde ook hij de drukkerijen onder zijn controle te krijgen en alle publicaties aan de censuur van de kerk te onderwerpen. En om te beginnen schorst hij het geplande debat: men dient eerst de 'Conclusiones' te bestuderen, te herzien en te bespreken.

Door een bevel van 20 februari 1487 geeft hij opdracht aan Jean Monissart, bisschop van Doornik, een commissie samen te stellen. Deze zal vlug bijeen worden gebracht. Ze bestaat uit zestien leden, waaronder zes bisschoppen, en Monissart fungeert als voorzitter. Het meest onverbiddelijke lid van de commissie schijnt Pedro Garsia te zijn geweest. Men legt hem eerst zeven verdachte stellingen voor, maar daarna worden het er dertien. De commissie zetelt van 2 tot 13 maart. Pico verschijnt er tijdens de eerste twee vergaderingen, verstrekt de nodige uitleg, en herhaalt zijn besluit zich bij het oordeel van de paus en zijn college van kardinalen te willen neerleggen.

Maar later, wrevelig geworden door de houding van de commissieleden, trekt hij zich terug en verdedigt hij zich schriftelijk. Men komt vlug tot conclusies. Niettegenstaande de oppositie van Jean Cordier, toevallig ‘Parijzenaar’, want ook professor aan de Sorbonne, noteert de commissie de eerste zeven stellingen ‘met gestrengheid’ en de overige zes met meer welwillendheid. Ze geeft zelfs toe dat sommige van de door Pico verschafte verklaringen ontvankelijk zijn, maar toch spreekt ze een streng oordeel uit: sommige stellingen zijn ‘ketters’, andere ‘staan dicht bij de ketterij’ nog andere zijn ‘scandaleus’ en de overige zijn ‘verkeerd’.

 Dit oordeel is niet definitief. De paus heeft immers slechts een rapport gevraagd en de commissie is geen tribunaal. De paus wil de thesen voorleggen aan een groep kardinalen en legt voorlopig geen sanctie op. Alleen blijft het publieke debat verboden. Pico zou het hierbij kunnen laten, maar dat doet hij niet. Hij is niet gewend aan weerstand tegen zijn opinies en heeft nog maar weinig ervaring met de vijandschap van theologen. Trouwens hij was niet van plan het katholicisme als dusdanig te ontzenuwen: hij wil de waarheid dienen, duidelijk maken hoe men het katholicisme zou moeten begrijpen.

Er zijn ook theologen die hem steunen en aanmoedigen. Pico aarzelt maar op den duur slaat hij terug. Misschien kon hij geen weerstand bieden aan de verleiding aan te tonen dat zij die hem hadden gecensureerd, ongelijk hadden.

In ‘twintig nachten’ redigeert hij een verdediging van de dertien stellingen in kwestie, de beroemde ‘Apologia’, die op 31 mei van de drukpersen komt en onmiddellijk wordt verspreid.

Ze wordt gevolgd door een aanhangsel waarin de dertien beschuldigde of betwijfelde thesen nog eens worden verduidelijkt en ontwikkeld, en bovendien gevolgd door zesenveertig nieuwe 'Conclusiones' , die volgens Pico als ‘katholiek’ dienen te worden beschouwd.

Pater Henri de Lubac S.J. aan wiens boek over Pico we deze details ontlenen (hij was het die indertijd de verdediging van Teilhard de Chardin op zich nam), zegt over de ‘Apologia’ het volgende:

‘De 'Apologia' is een verbazend werk. De snelheid van de verdedigingsreflex waaruit zij voortsproot om punten van doctrine te behandelen die niet van te voren konden worden geselecteerd, openbaart een uitgebreidheid en een soliditeit van theologische kennis, waarover de lezer zich geen rekenschap zou kunnen geven door alleen op de lijst van de 'Conclusiones' te steunen.

Deze jonge enthousiasteling is reeds een gedegen meester in het vak. Hij is een even subtiele logicus als de subtielste onder zijn tegenstanders. Om de valstrikken te ontwijken beschikt hij niet alleen over zijn eigen dialectiek, maar hij kan ook een beroep doen op een rijkdom aan autoriteiten, die hij steeds bij de hand heeft.

Hij heeft zich om zo te zeggen met groot gemak de wijze van denken, de taal en de procedures van de scholastiek eigen gemaakt. Maar wat nog merkwaardiger is dan zijn kennis en zijn behendigheid, dat is zijn groot verstand.

Hij brengt helderheid in de meest verwarde discussies, herleidt een probleem tot zijn essentie, en vermijdt iedere overdrijving. Wat ook nog merkwaardig is, dat is de eerlijkheid van zijn methode, de openhartigheid, de vrijheid van zijn toon. Wanneer hij zich op Sint-Thomas kan beroepen, erkent hij dat met genoegen; wanneer hij er zich van distantieert, zegt hij dat even duidelijk, en geeft er zijn redenen voor. Er is bij hem geen sektarisme: wanneer hij een stelling verwerpt, zegt hij ook graag op welke wijze men die wel zou kunnen aanvaarden, en verschaft daarbij de nodige uitleg. Onder de levendigheid van de verdediging voelt men de geest van verzoening. Maar zodra hij onbetwijfelbaar heeft bewezen hoe gegrond zijn opvatting is, aarzelt hij niet de tegenstander in het hoekje te duwen ...’

 

Helaas is Pico nog naïef: hij hoopt dat de duidelijkheid die hij verschaft, zijn belagers zal overtuigen, maar die kunnen het niet verkroppen dat hij steeds gelijk heeft. De lasteraars laten niet af.

De paus berispt hem, omdat hij zich heeft gepermitteerd met zijn 'Apologia' op de kritiek te reageren, zonder het advies van de heilige Vader af te wachten, en bijgevolg laat Innocentius VIII een tribunaal van de inquisitie samenstellen, dat eventueel ‘de schuldigen’ (in het meervoud) kan laten arresteren.

Pico moet inbinden en ondertekent op 31 juli een akte van onderwerping. Twee leden van de commissie die ervan worden verdacht hem met sympathie te hebben beoordeeld, de Parijzenaar Jean Cordier en de Vlaming Jan van Myrle, moeten hetzelfde doen. Hiermee is de zaak voorlopig geregeld, maar slechts in schijn.

Pico's ‘uitdaging’ heeft immers vooral grote ruchtbaarheid gekregen. Filosofen, theologen, politici, ambassadeurs, dichters en kunstenaars worden door het evenement gegrepen. Voor- en tegenstanders proberen druk uit te oefenen op de  paus en vele raderen worden in beweging gezet.

In de opwinding verneemt men nu dat in Ingolstadt, in Beieren, een nieuwe uitgave van de 'Conclusiones' is verschenen. Terecht acht Pico het wijzer Rome te verlaten. Hij wil in Frankrijk wat meer vrijheid vinden en             vertrekt, waarschijnlijk in november. Prompt wordt hij er nu van beschuldigd zich niet aan zijn belofte van onderwerping te houden en zelfs de steun van de Sorbonne tegen de paus te willen verkrijgen.  

Hierop reageert Rome door de inquisitoriale bul van 4 augustus op 15 december te publiceren en op 16 december een arrestatiebevel te verspreiden. Pico, die intussen onderweg is, weet dit nog niet, maar de pauselijke politiediensten weten het wel en in Lucca wordt Pico bijna gevat, zonder dat hij het beseft!

In het begin van 1488 is hij over de Alpen geraakt, maar hij wordt ergens tussen Grenoble en Lyon door de mannen van Filips van Savoye gegrepen en onder escorte naar Parijs gevoerd. 

In Parijs beschikt de paus over twee nuntii, zijn diplomatieke vertegenwoordigers, Lionello Chierigato en Antonio Flores, die Pico naar Rome moeten terugbrengen. Voorlopig wordt hij opgesloten in het kasteel van Vincennes. Gelukkig heeft Pico vrienden en sympathisanten: de bisschop van Parijs is het niet helemaal eens met de pauselijke bul; de graaf van Montpensier en zijn echtgenote, Clara van Gonzaga (de Gonzaga's zijn de regerende familie in Mantua) komen Pico verdedigen; de universiteit staat voor een groot deel aan zijn kant; de koning, Karel VIII, aan wie Pico tijdens zijn vorige bezoek werd voorgesteld, beschermt hem, en verleent hem vrijgeleide voor zijn terugkeer naar Italië. Op 26 maart schrijven de nuntii aan de paus dat Pico Frankrijk heeft verlaten en verzoeken hem herhaaldelijk Pico vergiffenis te schenken.

De politieke invloeden ten gunste van Pico zijn sterk. Ook Lorenzo de Medici pleit voor Pico's zaak en wil hem onder zijn hoede nemen.

De paus geeft toe, en na een kort verblijf in Turijn en Bologna keert Pico terug naar Florence en Marsilio Ficino, die hem in naam van Lorenzo heeft uitgenodigd. J

In een villa bij Fiesole vindt Pico opnieuw rust en zet er zijn studies voort, die hij nog meer dan tevoren onder de invloed van Jochanan Alemanno aan de oude religieuze geschriften van de joden wijdt. Op grond van zijn studies in de Bijbel ontstaat zijn groot werk, de 'Heptaplus', een commentaar op Genesis, en verklaringen van verscheidene psalmen. Maar indien hij heeft gehoopt door deze werken opnieuw door de paus als een goede zoon van de kerk te worden aanvaard, vergist hij zich, want men wantrouwt hem nog meer: hij is veel te verstandig en te onafhankelijk om te worden geapprecieerd door een organisme dat vooral op blind geloof en gehoorzaamheid steunt.

Anderzijds sluiten zijn vrienden zich des te nauwer bij hem aan: Lorenzo de Medici eerst, naast hem Marsilio Ficino, Angelo Poliziano en Roberto Salviati. Deze laatste gold als de ‘trouwe en sterke’, die bergen zou hebben verzet om Pico bij te staan, die een grote hulp voor hem was geweest tijdens de crisis van 1487 en die zich heeft uitgesloofd om de 'Heptaplus' te kunnen laten publiceren.

Bij al die vrienden moeten we ook de strenge Savonarola rekenen, de dominicaner monnik die zo fel tekeerging in zijn sermoenen tegen kerkelijke misbruiken en de uitspattingen van de groten en machtigen, en die als een voorloper van Luther mag worden beschouwd. Op aandringen van Pico heeft Lorenzo de Medici de monnik in 1489 naar het San Marcoklooster van Florence laten komen, maar naar verluidt heeft hij daar niet veel succes geboekt. Zijn ascetisme harmonieerde echter heel goed met het streven van Pico in diens laatste levensjaren.

In april 1491 besluit Pico zijn erfenis, een derde van het graafschap Mirandola en Concordia, voor dertigduizend dukaten over te laten aan zijn neef Gian Francesco. Wat later gaat hij met Poliziano op reis naar Venetië. Onderweg bezoeken ze bibliotheken en kopen oude handschriften. In 1492 draagt Pico aan Poliziano zijn nieuwe boek op, ‘De Ente et Uno', over het Zijn en het Ene. Het was de eerste vrucht van de sinds vele jaren ondernomen poging Aristoteles en Plato te verzoenen en de eenheid van hun leer aan te tonen.

Na de dood van Lorenzo il Magnifico op 9 april 1492 nodigt Ercole I Pico uit naar Ferrara, en in augustus wordt de strenge paus Innocentius VIII opgevolgd door de meer soepele maar ook beruchte Alexander VI (Borgia, de vader van de bekende Lucrecia). Onmiddellijk richt Pico een verzoekschrift aan de paus om van het verwijt der ketterij te worden bevrijd en op 18 juni 1493 schenkt Alexander VI hem daadwerkelijk vergiffenis. Intussen heeft Pico zijn 'Disputationes adversus astrologiam’ geschreven, later door zijn neef postuum uitgegeven.

Het werk heeft schijnbaar grote invloed uitgeoefend, en Savonarola heeft er een resumé van gemaakt in het Italiaans. Van Pico's vrienden zijn in 1493 Ermolao Barbaro en op 24 september 1494 Poliziano overleden. Enkele weken later wordt Pico overvallen door een hevige koorts. Zijn dood volgt daarop bijna onmiddellijk, en op 17 november wordt zijn lichaam, bekleed met een dominicaner pij, in San Marco begraven.

Wolfgang Speyer vermeldt het vermoeden van twee historici dat de dood waarschijnlijk het gevolg was van vergiftiging. Pico was 31 jaar geworden, als een schitterende komeet aan het uitspansel van de Italiaanse Renaissance voorbijgevlogen. Tijdens zijn leven werd hij verafgood en zijn vroegtijdige dood heeft de mensen met ontzetting geslagen. We laten hier enkele voorbeelden volgen van de bewondering die tijdgenoten en latere bestudeerders voor hem hebben uitgesproken.

 

PICO'S PERSOONLIJKHEID EN ROEM

 Op de eerste bladzijde van Gian Francesco's ‘Vita’ vinden we dat Pico zo'n fenomenaal geheugen had, dat hij er ware goocheltoeren mee kon uithalen: wanneer hij een nieuw gedicht had gehoord, kon hij het onmiddellijk achterstevoren opzeggen! Misschien is dit lichtelijk overdreven, maar toch, er zijn nog andere verhalen over dergelijke staaltjes van uitzonderlijk geheugenwerk, bijvoorbeeld bij Leibnitz.

Ook Giordano Bruno interesseerde zich bijzonder voor het oefenen van het geheugen, en veel dichter bij ons kennen we het voorbeeld van een jonge theosoof die een lezing van Mr. Wadia kon beluisteren, naar huis gaan en ze dan helemaal opschrijven.

Kort na de dood van Pico hebben verscheidene bewonderaars in brieven aan Gian Francesco hun appreciatie uitgedrukt. Zo Battista van Mantua: 

‘... hij was het sieraad van Italië, de glorie van onze eeuw. ... De heiligheid van zijn levenswandel, de eruditie en de kennis van menselijke en goddelijke dingen waren in hem zo goed verenigd dat Hieronymus en Augustinus in één man schenen te herleven.... Door de onmetelijke vruchtbaarheid van zijn geest bevruchtte hij ons allen.... Zijn dood betekent voor de letterkundige studies, voor de wetenschap, voor de integriteit van de deugden, een waarachtige eclips.’

Voor de geleerde Cristoforo Landino was Pico ‘de prins van onze tijd in alle leringen en in de literatuur.’

Pietro Crinito (= Riccio) oordeelde hem ‘uniek in onze tijd, en waardig gelijk te worden bevonden aan de grootsten van de Oudheid.’

Angelo Poliziano, een heldere denker, bewonderde zijn vriend evenzeer voor zijn leringen als voor zijn gedrag; hij vond hem even eminent in de filosofie, de talen en de literatuur, en meer dan wat men normaal voor mogelijk zou hebben gehouden.

In de lijkrede van Savonorola klinkt een subtiel verwijt door: hij is zeker dat de ziel van Pico zal worden gered, want hij heeft hem ‘gezien in het vagevuur’; maar ook dacht hij dat, ‘indien Pico langer had geleefd, hij allen van de vorige eeuwen zou hebben overtroffen door het aantal en de waarde van de monumenten die zijn genie nog zou hebben geschapen.’

Crinito, de dominicaan, vertelt dat hij ooit in de aanwezigheid van Lorenzo de Medici een discussie met Pico had gevoerd en dat hij na afloop had uitgeroepen: ‘Gij zijt in ons tijdperk de enige die een volmaakte kennis bezit omtrent de filosofie van de antieken en even goed de voorschriften en wetten van de christelijke religie kent.‘

In heel Europa klonken ook later dergelijke loftuitingen door. Johannes Reuchlin, Thomas More, John Colet, Johannes Thithemius Erasmus en vele anderen hebben hem bestudeerd en bewonderd en werden door hem beïnvloed.

 

DE WERKEN

Zoals we reeds hebben gezegd, was de eerste druk van de 'Conclusiones', de negenhonderd thesen, te Rome verschenen in 1486.

Ze werden echter voorafgegaan door een inleidende redevoering, wat in die tijd gebruikelijk was. Ook wij zijn als het ware verslaafd aan het begrip ‘inleiding’ en meer bepaald in ons theosofisch werk schijnt het bijna dat ieder werk, ieder artikel, iedere lezing, er niet alleen hoogstens in slaagt een inleiding tot het onderwerp te brengen, maar ook tegelijkertijd een inleiding tot een of meer andere onderwerpen is.

Pico's inleiding tot zijn 'Conclusiones' heeft alleen als manuscript bestaan, tot Gian Francesco na de dood van zijn oom diens werken begon te publiceren. Waarschijnlijk zijn er wel met de hand geschreven kopieën van de redevoering in omloop geweest, maar het is niet eens zeker of Pico ze wel wilde laten uitgeven. In Gian Francesco's editie van 1496 wordt de tekst ervan opgenomen als ‘Oratio quaedam elegantissima’, (een redevoering die inderdaad zeer elegant is). Deze editie bestaat uit twee delen en verzamelt Pico's grotere en kleinere werken.

Andere uitgaven ‘verzamelde werken’ verschijnen in Straatsburg in 1501, in Reggio Emilia in 1506, in Venetië in 1510 en schijnbaar ook in Parijs, in 1517.

Pas in 1530 verschijnt de 'Oratio' apart in Bazel, alweer onder een andere titel (De 'homine'....'ubi sublimiora et sacrae et humanae philosophiae mysteria explicantur') en onder die titel opnieuw in Bazel, in 1537. We weten niet precies wanneer het werk voor het eerst is verschenen onder de titel waarmee het wereldberoemd is geworden, maar die titel, 'De hominis dignitate' (Over de waardigheid van de mens), staat in de 'Opera omnia', in één volume, Bazel 1557 en 1572, en wordt vanaf dat moment overal herhaald. De eerste Franse vertaling verschijnt in 1578 in Parijs.

Zij is van de hand van Guy Le Fèvre de la Boderie (Boderianus), een leerling van een andere ‘adept’, Guillaume Postel. Nicolas, de broer van Guy, en eveneens leerling van Postel, brengt in 1579 een Franse vertaling van de 'Heptaplus'. De 'Oratio' verschijnt in Engelse vertaling pas in 1940 en combineert de oudste en de latere titel als 'The Very Elegant Speech on the Dignity of Man', door G. Wallis, Annapolis, Maryland. Onze vriend Henry Geiger heeft in zijn 2-wekelijks tijdschrift‘MANAS’ herhaaldelijk gewezen op de bijna revolutionaire betekenis van de 'Oratio': zij heeft de mens in ere hersteld. Hij is niet meer louter schepsel, maar een microcosmos, met alles wat dat impliceert. Wij komen hier later op terug en gaan nu voort met de lijst van Pico's werken.

In zijn uitgave van de Verzamelde Werken, 'Commentationes seu opera', Bologna, 1496, onderscheidt Gian Francesco grotere en kleinere werken. In het eerste deel groepeert hij de drie volgens hem voornaamste: de 'Heptaplus', een commentaar op het Bijbelse verhaal van de schepping; dan de 'Apologia duodecim quaestionum', het verdedigingsschrift van Pico betreffende de stellingen die door Rome werden gecensureerd; ten derde 'De Ente et Uno', het werk over het Zijn en het Ene, waarin Pico probeert Aristoteles met Plato te verzoenen.

Het tweede deel wordt helemaal ingenomen door de 'Disputationes adversus astrologos'. De aandachtige lezer (if any...) zal opmerken dat de werken met verschillende namen worden genoemd. Gian Francesco wijst in zijn ‘woord vooraf’ op kleinere werken, de reeds vermelde 'Oratio', verder 'Brieven', en 'Getuigenissen over leven en leer' (van Pico). Een gelijkaardige uitgave verschijnt, met kleine wijzigingen in de volgorde, in Venetië in 1498. We moeten dus wel vaststellen dat de fameuze 'Conclusiones nongentae', de 900 Thesen, niet in Gian Francesco's editie zijn opgenomen.

De 'Conclusiones' verschijnen echter wel in de 'Opera omnia' uitgegeven in Bazel in 1557, opnieuw in 1572, en nog eens in 1601, ongetwijfeld een aanduiding voor de intense belangstelling in vele delen van Europa.

Voor het overige volgen de edities van Bazel de indeling van Gian Francesco, behalve dat zij nog andere werken brengen, waaronder commentaar op zekere psalmen, brieven, elegieën, een nieuwe inleiding van Gian Francesco tot het Dispuut met de astrologen (mogelijk astronomen?), en de 'Commento sopra una canzona de amore', (Commentaar op een liefdesgedicht). De 'Canzona' werd geschreven door Pico's vriend, de dichter Girolamo Benivieni.

Op dit punt moeten we toegeven dat er pijnlijke lacunes in de ons beschikbare bronnen zijn. We bezitten een aantal theosofische artikelen over of in verband met Pico, maar het is enigszins irritant te moeten vaststellen dat zij wel allemaal verwijzen naar de 900 Thesen, maar er bijna nooit een van citeren. Wij hebben er slechts één gevonden, tot nu toe, en die komt voor in ‘Reincarnation, the Phoenix Fire Mystery’, p.243:

‘Pico leerde dat 'de ziel het ene lichaam verlaat en het andere binnentreedt'‘. Op p. 585 van hetzelfde werk verklaart een voetnoot: de oorsprong van het citaat: ‘Dit is een van Pico's 'Conclusiones kabalisticae', door hem aan Zoharische werken ontleend en door Archangelus de Burgo Novo in 1564 gepubliceerd in zijn 'Apologia pro defensione doctrinae cabalae'. Zie 'The works of Thomas Vaughan', uitgegeven door A.E. Waite, Londen, 1919, p.6, fn.

In het theosofische denken moet de tegenstelling tussen Pico en de paus en het spectaculaire karakter van het begrip ‘900 Thesen’ voldoende geweest zijn om diepe indruk te maken en de nodige sympathie op te wekken, maar niet om de schrijvers aan te zetten tot verder onderzoeken en opdiepen van de tekst der Thesen zelf. Wij bezitten die tekst ook niet.

Het is voor ons niet mogelijk in de 430 pagina's van Henri de Lubac de Thesen op te vissen die hij hier en daar citeert, meestal in het Latijn, dat we bovendien niet machtig zijn. We kunnen dus niets anders doen dan terugvallen op twee bronnen,

in het Engels en het Duits: een artikel in ‘The Theosophical Movement’, Vol. XXV, pp.250-255, September 1954, met algemene informatie, details van de 'Oratio' en theosofische beschouwingen; het artikel getiteld ‘Pico della Mirandola and the greatness of man’ is gebaseerd op het Duitse werk van Ernst Cassirer, 1936, via een bespreking daarvan in de 'Journal of the history of ideas' (april en juni 1942) uitgegeven door het College of the City of New York.

in het Engels en het Duits: een artikel in ‘The Theosophical Movement’, Vol. XXV, pp.250-255, September 1954, met algemene informatie, details van de 'Oratio' en theosofische beschouwingen; het artikel getiteld ‘Pico della Mirandola and the greatness of man’ is gebaseerd op het Duitse werk van Ernst Cassirer, 1936, via een bespreking daarvan in de 'Journal of the history of ideas' (april en juni 1942) uitgegeven door het College of the City of New York.

Onze Duitstalige bron is de ‘Kulturgeschichte Europas’, deel IV, ‘Die Renaissance’, van Heinrich Schaller, uitgegeven bij O.R. Reisland, Leipzig, 1943. Dit bijna zuiver theosofisch boek zullen we nog herhaaldelijk kunnen gebruiken, want Schaller heeft ook zeer interessante dingen te zeggen over andere boeiende figuren, zoals Cardano (1501-1576), Campanella (1568-1639), Paracelsus (1492-1541), Agrippa (1486-1535), etc.

Het is ons een raadsel hoe dit boek tijdens de oorlog in Duitsland kon verschijnen. Voor ons is het nu bijzonder nuttig, omdat het delen citeert uit de 'Heptaplus' en uit het boek over 'Het Zijn en het Ene'.

En wat Henri de Lubac betreft, hoe interessant en gedetailleerd zijn boek ook moge zijn, hij blijft een jezuïet en zijn vooroordelen zijn evident: in alle kwesties van filosofie en theologie probeert hij aan te tonen dat het goede en juiste in Pico's werk reeds bij de kerkvaders te vinden was (en die had Pico inderdaad bestudeerd), dat zijn neigingen tot het magische en hermetische eigenlijk christelijk waren bedoeld.

Henri de Lubac wil Pico dus ontdoen van wat wij zijn ‘theosofisch aureool’ zouden noemen en hem recupereren voor de christelijke zaak. Vanuit zijn standpunt is dat normaal. Hij, de Lubac, gelooft immers niet in de ‘Theosofische Beweging’ en trouwens, wie leest zijn dikke boek? Who cares?

Voor de Theosofie zijn alle grote religieuze en filosofische stromingen dragers van de zoektocht naar Waarheid en uitlopers van één oorspronkelijke Wijsheidsreligie. Pico was inderdaad, in zijn persoonlijkheid, een christen maar hij was een uiterst ruimdenkende christen die vanuit zijn eigen geestelijke inspiratie, zijn theosofie dus, het christendom wilde saneren door de synthese van antieke Griekse, joodse, hermetische en christelijke wijsheid.

Wij moeten in hem geen klassieke ‘theosoof’ in de blavatskiaanse zin zien. Geen enkele van de vroegere ‘boodschappers’ is dat. Pico beschikte niet over die schat aan sleutels die mevrouw Blavatsky heeft gebracht en waarmee vele levensraadsels kunnen worden opgelost, zoals de zevenvoudige indeling van de mens. In het tweede deel van dit artikel, over zijn ideeën en leringen, zullen we volgende keer zien hoe enorm veel hij bereikte met de inhoud van vroegere boodschappen, hoe hij die heeft geassimileerd en opnieuw tot leven heeft gebracht.