REÏNCARNATE VERVOLG
Ingediende bezwaren. Verlangen kan de wet niet veranderen. Zij die vroeg in de hemel aankomen. Moeten zij op ons wachten? Herkenning van de ziel hangt niet af van objectiviteit. Erfelijkheid is geen bezwaar. De rol van erfelijkheid. Verschillen in erfelijkheid worden niet erkend. De geschiedenis spreekt erfelijkheid tegen. Reïncarnatie is niet onrechtvaardig. Wat is rechtvaardigheid? We lijden niet voor de daden van anderen, maar voor onze eigen daden. Herinnering. Waarom we ons andere levens niet herinneren. Wie is het die zich iets herinnert? Hoe de bevolkingsaanwas te verklaren.
V. Op pagina pag.82 staat dat we, net zoals we vooruitgang boeken in dit leven, ook vooruitgang moeten boeken wanneer we het verlaten en dat het oneerlijk zou zijn om anderen te dwingen op onze komst te wachten zodat we hen kunnen herkennen. Het lijkt erop dat er na de dood vooruitgang is, zelfs meer dan tijdens het leven in het lichaam?

A. De context op die pagina laat zien dat de leraar reageert op bezwaren van mensen die verwachten hun vrienden die hen zijn voorgegaan te herkennen aan hun fysieke uiterlijk en algemene kenmerken, een verwachting die in feite gebaseerd is op een stilstand in vooruitgang. Het is ook bekend dat de werkelijke mens die van een lichamelijkbestaan overgaat naar andere toestanden en van tijd tot tijd weer terugkeert, zijn ervaringen van een bepaalde toestand vermengt met zijn ervaringen in andere toestanden en daardoor na de dood veel sneller vooruitgang boekt dan lichamelijke omstandigheden mogelijk zouden maken. De graad en soort van de geboekte vooruitgang is afhankelijk van de aard van zijn denken tijdens zijn leven en kan klein of groot zijn in de ene of de andere richting.
Technisch gesproken is lager manas het reservoir van de levensgedachten en -gevoelens. Die welke assimileerbaar zijn met hoger manas worden geabsorbeerd en vormen een toevoeging bij hoger manas; terwijl die welke van aardse, wereldse aard zijn, blijven bestaan als neigingen die we zullen ontmoeten tijdens de volgende incarnatie en dan worden versterkt of getransformeerd. De vooruitgang waarnaar wordt verwezen is die van het Hogere Ego; de persoonlijkheid en het aardse leven zijn het veld waarin het Ego werkt; na de dood, wanneer de oogst is binnengehaald, wordt het kaf van het koren gescheiden.
V. Dan zou er geen zaaien zijn tijdens de toestanden na de dood?
A. De oogst werd gezaaid tijdens het laatste aardse leven; tijdens het leven werd voortdurend geoogst wat in een vorig leven en tijdens het huidige leven werd gezaaid; bij de dood blijft de som van alle gedachten, gevoelens, verlangens en neigingen die tijdens het leven werden gekoesterd, bestaan als basis of oorzaak voor de subjectieve kama-lokische en devachanische toestanden; de effecten hiervan worden dan subjectief uitgewerkt, waarbij deze ‘effecten’ van het aardse leven dan de ‘oorzaak’ worden van de ‘effecten’ die subjectief worden ervaren in de toestanden na de dood. Zaaien en oogsten op het gebied van het objectieve bestaan leveren het ‘zaad’ voor de subjectieve toestanden na de dood, waarbij karma voortdurend in alle toestanden werkzaam is.
V. Dan zouden verschillende individuen verschillende toestanden na de dood hebben, en zou ieder zijn eigen periode tussen incarnaties hebben?

A. Het kan niet anders zijn; want net zoals ieders persoonlijk bestaan in een lichaam verschilt van dat van elk ander –in feite heel eigen aan hem is – zo verschillen ook de toestanden na de dood precies in overeenstemming met het leven dat in een lichaam is geleefd. Sommigen leven hun leven met veel goed en weinig kwaad; anderen met veel kwaad en weinig goeds, waarbij ieder zijn eigen aandeel hierin teweegbrengt; het is het aandeel in elk geval dat de periode tussen incarnaties bepaalt. Bij het overwegen van deze zaken moeten we bedenken dat tijd en ruimte subjectief niet hetzelfde zijn als ze bij ons in lichamen zijn;
onze dagen en nachten, maanden, jaren en de duur van ons fysieke bestaan worden bepaald door de omwentelingen van onze planeet, maar wanneer we ons van dergelijke opvattingen over tijd verwijderen, verschillen de ideeën daarover en over ruimte sterk op het subjectieve gebied van bestaan. Als we gelukkig zijn, vliegt de tijd onopgemerkt voorbij; als we ongelukkig zijn, sleept de tijd zich voort; in beide gevallen kunnen dan de uren van ons sterfelijk leven hetzelfde zijn , maar het gevoel van de opeenvolging van gebeurtenissen zullen voor ons bewustzijn de uren snel of langzaam doen lijken te gaan, afhankelijk van de toestand waarin we verkeren. Als we in staat zijn om, terwijl we in ons lichaam zijn, een dergelijk begrip van tijd te realiseren terwijl alles om ons heen ons herinnert aan de aardse tijd, zouden we iets moeten kunnen begrijpen van een toestand waarin dergelijke herinneringen volledig afwezig zijn.
V. Zal een persoon in zijn volgende reïncarnatie uitdrukken wat hij heeft geassimileerd?
A. Niemand kan uitdrukken wat hij niet heeft geassimileerd, dat wil zeggen: tot een basis voor handelen heeft gemaakt. Maar de vraag moet worden aangepast zodat er ‘individu’ staat in plaats van ‘persoon’. De ‘persoonlijkheid’ is in elk leven slechts een tijdelijk aspect en werking van de individualiteit en verschilt in elk leven, in omgeving en in die veranderingen die in vorige levens zijn teweeggebracht – in karakter, aanleg en begrip; deze kunnen in de volgende incarnatie een verandering teweegbrengen in sociale relaties, mentale capaciteiten, de aard van het lichaam, de fysieke omgeving en zelfs het geslacht.
De persoonlijkheid reïncarneert niet; de individualiteit projecteert bij elke wedergeboorte een nieuwe persoonlijkheid, waarvan de eigenschappen en neigingen zijn ontleend aan de som van alle vorige levens – niet alleen het laatste. Alle ervaringen uit het verleden bevinden zich in en achter elke persoonlijkheid en kunnen worden bereikt en gerealiseerd, maar kunnen geheel of gedeeltelijk latent blijven, afhankelijk van een meer of minder intensieve opvatting dat de persoonlijkheid een ding is op zichzelf en van het fysieke bestaan als de enige realiteit.
V. Als het fysieke leven en de fysieke ervaringen de toestanden na de dood beheersen, lijkt het er dan op dat de hogere gebieden worden beheerst door het leven op het fysieke gebied?
A. Dat zou zo zijn als de toestanden na de dood ‘hogere gebieden’ zouden kunnen worden genoemd, maar aangezien de toestanden na de dood van kama-loka en devachan de effecten zijn van het laatst geleefde leven en beide persoonlijke ervaringen zijn, kunnen ze niet echt hogere gebieden worden genoemd. Kama-loka en devachan vertegenwoordigen respectievelijk de ‘lage’ en de ‘hoge’ subjectieve toestanden van het laatst geleefde leven als persoon. De hogere bestaansgebieden hebben betrekking op de drie-eenheid van atma-buddhi-manas, de werkelijke Individualiteit die, als onsterfelijk wezen, alle kennis bezit die door alle ervaringen uit het verleden is opgedaan.
V. Zou een land dat in oorlog is verwikkeld en daarmee de lagere instincten aanmoedigt, niet juist lagere ego's aantrekken om te incarneren?
A. In het geval van ieder belichaamd ego, zullen de resultaten afhangen van het motief dat hem ertoe heeft aangezet om in dienst te gaan of enige andere richting in te slaan. Een land bestaat uit individuele eenheden, waarbij de aard van de handeling in een bepaald geval afhangt van het heersende motief van het individu. Als de motieven van de eenheden die oorlog voerden rechtvaardigheid en vrijheid waren, ongeacht de noodzakelijke oorlogshandelingen, dan zouden die eenheden, wanneer de doelen waren bereikt en de vrede was hersteld, nog steeds door dezelfde motieven worden gedreven en ego's van dezelfde aard aantrekken.
De toestand van oorlog kan evenzeer grotere kansen bieden voor zelfopofferende rechtvaardige daden als voor egoïstische losbandigheid en vernedering; wat het zal zijn, hangt af van de aard en de keuze van de eenheid. Een natie bestaat niet los van de eenheden waaruit zij bestaat. Een egoïstische vrede zal leiden tot grotere perversiteiten dan welk aantal oorlogen dan ook die om rechtvaardige doeleinden worden gevoerd; egoïsme ligt ten grondslag aan alle zonde, verdriet en lijden.
V. Wat maakt het uit in wat voor soort familie een ego terechtkomt; het kan zijn ervaringen toch net zo goed op de ene als op de andere manier opdoen?
A. De vraag suggereert een ontkenning van individueel karma en in feite van elke vorm van karma; ze laat de behoeften van de Ziel op het gebied van discipline en ervaring buiten beschouwing. De geboorte van een ego, samen met de omstandigheden die met die geboorte samenhangen, worden vooraf bepaald door de individuele verdiensten of tekortkomingen van vorige levens. Het ego kan pas een geboorte ingaan als die omstandigheden aanwezig zijn die aan zijn behoeften voldoen. In al deze zaken regeert de wet, anders zou er niets voorspeld kunnen worden als gevolg van een bepaalde gedachtegang of handeling.
V. Het ego kan in sommige gevallen heel lang moeten wachten, nietwaar?
A. Tijd is voor het ego niet wat het is voor onze beperkte opvattingen; het is zelfbewust en actief op hogere gebieden, en ‘tijd’ zoals wij die kennen heeft geen invloed op hem als ego; pas wanneer de omstandigheden die hij tijdens zijn verblijf in het lichaam heeft helpen creëren, hun voltooiing bereiken, wordt hij onvermijdelijk teruggetrokken naar wedergeboorte. Wedergeboorte is het gevolg van onze onopgeloste gebreken, niet van onze deugden.
V. Is er een bepaalde plaats in de natuur waar een wet van erfelijkheid heerst?
A. Erfelijkheid heerst op alle gebieden van het bestaan; we erven de resultaten van onze activiteiten op alle gebieden. We kennen misschien onze aardse afstamming, maar wie van ons heeft ooit alle schakels van erfelijkheid, astraal, psychisch en spiritueel, die ons maken tot wat we in werkelijkheid zijn, kunnen traceren? De Geheime Leer spreekt over drie algemene lijnen van erfelijkheid, de spirituele, de intellectuele en de fysieke, en zegt dat deze drie op elk punt met elkaar vermengd en verweven zijn.

V. De tendens van de Gita gaat in de richting van bevrijding van wedergeboorte. Is een rechtvaardig en gelukkig bestaan in een lichaam niet het belangrijkste doel van de mens?
A. Dat zou betekenen dat de hele evolutiegang gericht was op een materieel bestaan, terwijl alle feiten erop wijzen dat de werkelijke mens in wezen spiritueel is en in de onmetelijkheid van zijn verleden in contact is gekomen met een enorme schat aan kennis die hij heeft opgebouwd en werkt met wat algemeen materie wordt genoemd, maar wat in werkelijkheid de intelligentie en belichaming is van entiteiten van een veel lagere soort. Zijn doel is niet om een perfecte fysieke belichaming voor zichzelf te zoeken en te verwezenlijken, maar door zijn contact met en gebruik van deze lagere levens hun geleidelijk de impuls te geven tot zelfbewustzijn, dat als enige de latente spiritualiteit in al deze lagere intelligenties kan opwekken.
Het woord spiritualiteit betekent niet een vage, onbepaalde toestand, zoals velen het beschouwen, maar ‘een intieme kennis van de ultieme essentie van alles in de natuur’. De werkelijke mens – de drie-eenheid van atma-buddhi-manas – daalde daarom af in de ‘materie’ – om een dergelijke verkeerd begrepen term te gebruiken – om contact te maken, om deze te begrijpen als de belichaming en uitdrukking van de ontelbare intelligenties waaruit zij is samengesteld, en deze levens een impuls en richting te geven naar zelfbewustzijn. Dat hij er niet in geslaagd is om – zoals hij had kunnen doen – het oorspronkelijke zelfopofferende doel te verwezenlijken, is te wijten aan de illusies die verband houden met het bewuste bestaan, waarin hij verwikkeld is geraakt door oorzaken te creëren die hem onder karma onvermijdelijk in een voortdurende cyclus tussen geboorte, dood, kama-loka en devachan laten schommelen.
De bevrijding van wedergeboorte waarover de Gita spreekt, wordt verkregen door oorzaken te creëren die voortkomen uit een begrip van de werkelijke aard en missie van de mens, en door op basis van dat begrip te handelen terwijl men in een lichaam leeft. Zodra de keten van lagere oorzakelijkheid door hem is doorbroken, is hij vrij om te kiezen en heeft hij bovendien op alle gebieden de som van zijn kennis ingezet. Vanaf dat moment is zijn werkterrein de hele natuur, zichtbaar en onzichtbaar; hij zal dan een bewust bestaan leiden in de Geest, niet in de materie en kan, terwijl hij tijdelijke lichamen bewoont, zijn spirituele zelfbewustzijn, kennis en kracht op dat bestaansgebied handhaven en gebruiken zonder nadeel of belemmering. Dat zijn de resultaten van ‘bevrijding van wedergeboorte’; in plaats van verlies, zoals zo velen zich voorstellen, betekent het een onmetelijke winst; het doel is alle inspanning waard.
V. Hoe kunnen wij in onze onwetendheid die inspanning leveren?

A. De Meesters van Wijsheid hebben ons de nodige middelen verschaft. Onwetendheid kan alleen door kennis worden vernietigd. Onwetendheid bestaat uit valse opvattingen, en handelingen op basis van valse opvattingen kunnen alleen maar leiden tot meer onwetendheid en de daaruit voortvloeiende zonde, verdriet en lijden. De theosofische filosofie, zoals gegeven door Diegenen die haar hebben gebracht, moet worden geleerd, bestudeerd en toegepast in al onze relaties met onze medemensen; dit moet door ieder van ons worden gedaan, niemand kan het voor ons doen. Dit houdt in dat onze voorkeuren en vooroordelen, die we hebben opgedaan door het overnemen van de gangbare opvattingen over het leven, moeten worden opgegeven en dat de basis van denken en handelen die de filosofie aangeeft, hun plaats moet innemen.
De devotionele boeken, zoals de Gita en de Stem, moeten voortdurend worden gelezen en onderwerp van meditatie zijn, omdat ze leiden tot het opwekken van spirituele inzichten. Met de verstrekte middelen en een inspanning om te handelen voor en als het Zelf van allen, zullen er kanalen in onszelf worden geopend die leiden tot innerlijke kennis. Zoals de Meester zei: “De hele natuur ligt voor je; neem wat je kunt.”
V. Dan zouden de toestanden na de dood het verwerken van de opgedane ervaringen zijn?
A. Men moet begrijpen dat de toestanden na de dood van kama-loka en devachan volledig persoonlijk van aard zijn. Het afwerpen van de puur aardse begeerten en hartstochten is kama-loka; het assimileren en genieten van al het beste uit het laatst geleefde leven is de devachanische conditie. Beide toestanden zijn subjectief, dat wil zeggen dat het wezen in beide toestanden bezig is met zijn eigen gedachten, verlangens en gevoelens; hij is zich niet bewust van de aanwezigheid van andere wezens en staat ook niet in contact met hen. De wereld waarin hij leeft, wordt bevolkt door zijn eigen scheppingen, die voor hem even echt zijn als de fysieke wezens waarmee hij tijdens zijn lichamelijke bestaan omging. Nadat hij zijn diverse ervaringen in de fysieke wereld heeft opgedaan, verlaat hij het lichaam dat hem diende als middel om contact te maken met fysieke wezens en leeft hij in de verlangens, gevoelens en gedachten die zijn contact met het fysieke gebied hebben voortgebracht.
Bij de dood – waarvan het wezen zich niet bewust is, omdat hij nog steeds zijn bewuste denkende zelf is – zijn de overheersende gedachten degene die voortkwamen uit zijn relaties met anderen in lichamen en die noodzakelijkerwijs verband houden met zijn begeerte – dit is kama-loka, de plaats of toestand van begeerte. Omdat zijn puur fysieke verlangens niet worden versterkt of gestimuleerd door contact met andere wezens, sterven ze geleidelijk uit, en blijven zijn hogere idealen en eigenschappen over als basis voor de devachanische toestand, een toestand waarin geen gedachte aan zonde, verdriet, lijden of dood kan binnendringen, of zelfs maar de gedachte dat zulke dingen bestaan. In beide toestanden voelt hij zich dezelfde persoon, krijgt in devachan compensatie voor het leed van het leven en assimileert hij in die toestand het beste van zijn laatst geleefde leven, waarbij hij het resultaat toevoegt aan zijn innerlijke egoïsche natuur. Dan volgt een nieuwe geboorte op basis van de ongebruikte oorzaken die tijdens vorige levens zijn ontstaan.
V. Wat wordt bedoeld met ‘ongebruikte oorzaken’?
A. Als we – zoals aangetoond – vele levens hebben geleefd en andere geïncarneerde wezens hebben beïnvloed op een manier die aanpassing van onze kant vereist, en de coördinatie van onze levens tot nu toe niet zodanig is geweest dat we met elkaar in contact zijn gekomen om die aanpassing mogelijk te maken, dan zullen deze ongebruikte oorzaken in een of ander leven als gevolgen moeten worden ondervonden en ofwel worden aangepast, ofwel worden versterkt als verdere oorzaken. We kunnen in dit leven te maken krijgen met de gevolgen van oorzaken die vele levens geleden in gang zijn gezet, maar ook met die van recentere oorzaken. Als we nadenken over de contacten met anderen in dit huidige leven, zullen we ontdekken dat sommige een tijdlang vriendschappelijk waren en andere vijandig, maar beide zijn nu slechts herinneringen, aangezien onze externe verbindingen met die personen zijn beëindigd.
Deze vrienden of vijanden van ons zijn nog steeds wat wij van hen hebben gemaakt, en hoewel de toen ontstane gevoelens nu geen uitdrukkingsmogelijkheid meer hebben, blijven ze toch als ongebruikte oorzaken in onze aard en in de aard van die vrienden en vijanden aanwezig, waarvan de gevolgen zullen worden ervaren wanneer we elkaar in dit of toekomstige levens weer ontmoeten. Het verstrijken van de tijd verandert niets aan de kracht of de aard van de oorzaak. We moeten daarom vrienden maken voor de toekomst, zoals Jezus adviseerde toen hij zei: “Vergeef uw vijanden; doe goed aan hen die u smadelijk behandelen en vervolgen.”
V. Het lijkt er dan op dat we door een eindeloze keten van oorzaak en gevolg aan het aardse leven gebonden zijn?
A. Dat zou zo zijn en het is ook een ‘eindeloze keten’ als we volharden in het in gang zetten van oorzaken die ons aan wedergeboorte binden; maar dat hoeven we niet te doen, en zouden we ook niet doen, als we onze ware aard kenden. De theosofie is ons gegeven om ons de weg naar bevrijding van wedergeboorte te wijzen, om ons te verlossen van de dringende noodzaak die de werking van de wet van karma in onszelf ons oplegt. De Gita zegt: ‘Bevrijding komt voort uit het afzien van eigenbelang in de vruchten van onze daden.’ Niet dat we zouden moeten verlangen om te ontsnappen, maar dat we zo zouden moeten denken en handelen dat we de doelen van de ziel verwezenlijken. Dit kunnen we doen als we onze ware aard kennen en beseffen, en in overeenstemming daarmee handelen, want daarin ligt de bron van alle kracht en daarmee de vrijheid van keuze.
V. Dan zou een Meester die een lichaam bewoonde ten behoeve van de mensheid na de dood van het lichaam niet door de kama-lokische en devachanische toestanden gaan?
A. Nee. Hij zou het lichaam bewonen zonder eraan gehecht te zijn. Hij zou een bewust bestaan leiden in de geest, terwijl Hij naar het schijnt ‘in alle dingen gelijk aan ons’ zou zijn. Hij zou weten hoe Hij oorzaak en gevolg in alles wat Hij deed in evenwicht moest brengen, zonder aan een van beide gehecht te zijn en alleen handelend voor het welzijn van allen. Door met volledige kennis via een lichaam te werken, zou Hij geen illusies hebben en dus ook geen persoonlijke subjectieve toestanden zoals kama-loka of devachan, en bij het verlaten van het lichaam zou Hij bestaan in zijn eigen ware aard, zoals Hij altijd had bestaan. Zoals een oud gezegde luidt: ‘Hij heeft lief en Hij begrijpt’ en Hij dient de mensheid zo goed als Hij kan.
V. Moet het Ego als het terugkeert naar geboorte, dezelfde ervaringen in kama-loka doorlopen als na de dood van het lichaam?
A. Het doorloopt niet dezelfde ervaringen , want die behoorden tot dat persoonlijke leven, en bij de wedergeboorte vormt een nieuwe combinatie van de vorige levens van het ego, bestaande uit ongebruikte oorzaken die de specifieke periode van wedergeboorte toelaat, de nieuwe persoonlijkheid. Het ego wordt echter geconfronteerd met de kamische neigingen die het niet heeft overwonnen; tegelijkertijd zal het worden versterkt door zijn devachanische assimilatie.
V. Een Ego die zijn devachanische ervaringen had uitgeput en wedergeboorte nodig had, maar niets vond dat aan zijn eisen voldeed, zou zich in een ellendige toestand bevinden, nietwaar?
A. We moeten de aard van het Ego in gedachten houden. Hij is niet een van zijn persoonlijkheden; die vormen het terrein van zijn aardse ervaringen. Wanneer de beste gevolgen van het laatst geleefde leven in devachan zijn uitgeput en de som daarvan, zij het groot of klein, is toegevoegd aan alle vroegere ervaringen van het Ego, zijn alle persoonlijke illusies verdwenen.

Hij bestaat als Ego en – om een uitdrukking te gebruiken– overziet het verleden en ziet wat er onder karma moet volgen. Onze opvattingen van tijd hebben geen invloed op het Ego; alleen karmische omstandigheden bewegen hem; wanneer deze klaar zijn, zinkt hij weg in wedergeboorte in dat ras, die periode en die familie die hem de vereiste omgeving zullen verschaffen in overeenstemming met zijn individuele karma.
V. Twee regels onderaan pagina 85 dat de afwijkingen van fysieke erfelijkheid aanmerkelijk groter zijn dan de overgedragen eigenschappen, zouden erop wijzen dat fysieke erfelijkheid geen wet is?
A. Fysieke erfelijkheid is een proces waardoor de wet wordt vervuld. Er is noodzakelijkerwijs een karmisch verband tussen het Ego dat wordt geboren en de ouders en familie waarin het terechtkomt. De ouders verschaffen de belichaming van die neigingen die het beste aansluiten bij de behoeften van het binnenkomende Ego voor dat leven. Er zijn drie evolutielijnen, de spirituele, de manasische of intellectuele en de fysieke en deze drie zijn op elk punt met elkaar vermengd en verweven.
V. Kunt u alstublieft spirituele erfelijkheid uitleggen?
A. Volgens de Geheime Leer zijn er zeven grote hiërarchieën van spirituele wezens; ieder menselijk wezen stamt af van een van deze zeven grote klassen van wezens. Deze vraag vereist echter speciale studie voordat er een begrijpelijk antwoord kan worden gegeven; de Geheime Leer geeft alle beschikbare informatie.

V. De aarde is zo'n kleine planeet in de kolossale verzameling van planeten, zou dat er dan niet op wijzen dat er hier mensen vanuit andere planeten zijn geïncarneerd?
A. Niet als we de werking van karma begrijpen. We zijn spiritueel, intellectueel, astraal en fysiek verbonden met de wezens die de evolutionaire stroom van deze aarde vormen, en we kunnen ons evenmin van hen scheiden dan dat we ons fysieke hart van ons hoofd kunnen scheiden en als fysieke wezens blijven bestaan. We zijn karmisch schatplichtig aan alle rijken die met de aarde verbonden zijn voor elk bewustzijnsvoertuig dat we bezitten; ook ons denken wordt gekleurd en beperkt door het denken van het ras waartoe we behoren. Hetzelfde geldt voor de mensheden van andere planeten; zij moeten oogsten waar zij hebben gezaaid, ze kunnen niet oogsten waar ze niet hebben gezaaid. Zodra we ons tot Egoïsch bewustzijn verheffen, zullen we alle ideeën over specifieke locaties overstijgen en ons meer bewust worden van verschillende omstandigheden dan van plaatsen of planeten.
V. Welnu, nadat we alle kennis hebben bereikt, zou er dan geen noodzaak meer zijn om te reïncarneren?
A. Misschien niet in dit ras; misschien niet opnieuw op deze aarde; maar alwetendheid is nutteloos tenzij ze wordt gebruikt; alwetendheid veronderstelt de kennis die door alle wezens is verkregen, ze bevat niet datgene wat niet is verkregen. Vooruitgang is onophoudelijk in mogelijkheden en in een oneindig universum is er geen eindhalte; ophouden met vooruitgaan is stagneren. Het oude gezegde luidt dat we altijd het licht kunnen benaderen, maar dat we de vlam nooit kunnen raken, want die vlam is ons Zelf – het Zelf van Alles.
V. Kan men zeggen of een ziel door een bepaalde incarnatie vooruitgang heeft geboekt?
A. Iemand kan zich bewust worden van zijn eigen onwetendheid en snel of langzaam werkelijke kennis verwerven. Hij kan zich realiseren hoe vorige levens moeten zijn geweest aan de hand van de aard en de ernst van de moeilijkheden die hij in de strijd tegenkomt. Het is voldoende als men het werkelijke doel ziet en er steeds naar streeft, en het zal goed voor hem zijn als hij helemaal niet denkt aan zijn eigen vooruitgang, maar aan wat hij kan doen om anderen te helpen vooruit te komen. ‘Leven ten behoeve van de mensheid is de eerste stap.’
V. In het hoofdstuk staat dat mensen die in andere incarnaties samen zijn geweest, ook samen incarneren. Is dat noodzakelijkerwijs voortdurend zo?
A. We moeten niet vergeten dat wat wij ‘mensen’ noemen, zielen zijn die we eerder in lichamen hebben ontmoet en waarmee we ons via die lichamen, ten goede of ten kwade, karmisch hebben verbonden. De lichamelijke verbinding is tot stand gekomen door de wederzijdse karmische verbinding en door verstandige of dwaze keuzes. De voortzetting van dergelijke relaties hangt af van onze begeerten, maar we hebben geen controle over de begeerten van degenen die niet willen wat wij willen. Zolang we vasthouden aan ‘voorkeur en afkeer’ als ons uitgangspunt, zullen we diegenen ontmoeten die ze veroorzaakten, terwijl laatstgenoemden op hun beurt misschien zijn veranderd van ‘voorkeur’ naar ‘afkeer’ of omgekeerd. We kunnen ‘uit hun midden treden’ door niet toe te laten dat onze voorkeuren en afkeer ons regeren en ondertussen vriendelijk en behulpzaam zijn tegenover iedereen. 'De wijze mens zoekt datgene wat in overeenstemming is met zijn eigen aard.'
V. Aangezien we al achttien miljoen jaar in onze huidige vorm als mensheid bestaan, lijkt het erop dat er zonder oorlogen geen plaats zou zijn voor ons allemaal?
A. Laten we de vraag eens vanuit een ander perspectief bekijken: als de aarde al achttien miljoen jaar bestaat en er geen vermeldingen zijn dat ze ooit overbevolkt is geweest, waarom zouden we dan bang zijn voor een dergelijke situatie? Er is gezegd dat hoewel het aantal reïncarnerende ego's dat verbonden is met de aarde zeer groot is, het aantal in feite beperkt is, aangezien er sinds het midden van de zeven ronden geen toename van ego's is geweest.

Bovendien hebben die ego's een niet onbelangrijke rol gespeeld bij de vorming van de aarde, dus er kan geen twijfel over bestaan dat zij in de voor haar juiste tijdsperiodes alle ego's die met haar verbonden zijn, zal kunnen herbergen. De wet van compensatie of karma past alle dingen aan de behoeften van de wezens in manifestatie aan. En terwijl we over deze vraag nadenken, laten we niet vergeten dat onze aarde in werkelijkheid is samengesteld uit zes niveaus van substantie, naast datgene wat we waarnemen met onze fysieke zintuigen – het laagste van allemaal.
V. Er wordt gezegd dat door te leven volgens de ingevingen van de Ziel, de hersenen poreus kunnen worden gemaakt. Kan dat worden uitgelegd?
A. Er wordt vaak gezegd dat het lichaam en de hersenen worden gevormd door voedsel, waarbij de hersenen kneedbaarder zijn dan enig ander orgaan in het lichaam. Het spreekt voor zich dat de eigenschappen van onze hersenen in overeenstemming zijn met onze manier van denken en voelen. Als onze manier van denken puur persoonlijk, egoïstisch en fysiek is, zullen de hersenen alleen op dergelijke indrukken reageren; maar door te denken over hoge idealen en daarnaar te handelen, zullen de hersenen geleidelijk aan beïnvloedbaar worden voor deze idealen. Wanneer de verandering eenmaal heeft plaatsgevonden, zullen de hersenen alles registreren wat er tijdens de slaap van het lichaam gebeurt, en zullen we in contact komen met al onze vroegere bestaansvormen en onze gehele innerlijke aard. De ‘hoge idealen’ waarover wordt gesproken, zijn niet de zogenaamde hoge idealen van de mensheid die zijn gebaseerd op het fysieke bestaan, maar die welke volgens de Geheime Leer betrekking hebben op de werkelijke spirituele aard, haar wetten en de werkelijke betekenis van evolutie op alle gebieden..
