OVER REÏNCARNATIE

Waarom is de mens zoals hij is en hoe is hij ontstaan? Waar het universum voor dient. Spirituele en fysieke evolutie vereisen reïncarnatie. Reïncarnatie op het fysieke vlak is herbelichaming of verandering van vorm. De hele massa materie van de aardbol zal op een dag, in een nog verafgelegen periode,  tot mensen zijn geworden. De leer is oeroud. Door de vroege Christenen onderschreven. Onderwezen door Jezus. Wat reïncarneert. De mysteries van het leven komen voort uit de onvolledige incarnatie van de hogere principes. Het is geen transmigratie naar lagere vormen. Verklaring van Manu hierover.

INLEIDENDE OPMERKINGEN.

 Dit hoofdstuk en de twee volgende gaan over reïncarnatie. Hoewel het woord ‘reïncarnatie’ tegenwoordig zeer algemeen wordt gebruikt, omdat het vanuit de theosofische leringen in het publieke bewustzijn is doorgedrongen, bestaat er nog steeds een betreurenswaardige onwetendheid over de reikwijdte en betekenis ervan. Een zeer algemeen idee is dat de ‘persoonlijkheid’ reïncarneert, maar er is nauwelijks een meer onfilosofische, onlogische en duidelijk onjuiste opvatting mogelijk. Sommige spiritualisten, dogmatische christenen en zelfs denkers met een materialistische inslag hebben het woord overgenomen en er hun eigen eigenaardige invulling aan gegeven, zodat wanneer een van hen zegt ‘ik geloof in reïncarnatie’, er waarschijnlijk weinig of geen kennis over ‘wat reïncarneert’ te vinden is.

De wereld heeft daarom studenten nodig die op de juiste manier studeren en hun kennis toepassen, zodat op den duur door hun aantal en kennis, het ware begrip kan doordringen tot degenen die minder geleerd zijn. We zijn studenten, dat is waar, maar vanaf het allereerste begin kunnen en moeten we leraren zijn voor degenen die nog minder weten dan wij; we kunnen vertellen wat we weten, maar we moeten er goed op letten dat we dusdanig zijn geïnformeerd dat we geen verkeerde indrukken wekken. De hoofdstukken VIII, IX en X zijn gewijd aan reïncarnatie en hoofdstuk XI aan karma; deze twee leerstellingen zijn wat de wereld het meest nodig heeft en wij als studenten zouden ons moeten toeleggen op een volledig begrip ervan  zowel ten behoeve van anderen als voor ons eigen begrip en vooruitgang.

V. Als de wet van reïncarnatie rechtvaardig is, waarom wordt het joodse volk dan zo vervolgd?

A. Bij welke ervaringskwestie dan ook moeten we allereerst rekening houden met de wet van karma - actie en reactie, of zaaien en oogsten; met het oog daarop kan het niets anders zijn dan exacte rechtvaardigheid. Reïncarnatie is het resultaat van karmische actie en biedt ook de mogelijkheid om betere oorzaken in gang te zetten. Als egoïsme in een leven de overhand heeft, worden kwade oorzaken in gang gezet waarvan de resultaten ofwel in datzelfde ofwel in een volgend leven moeten worden aangepast. De neiging van egoïsme kan met elke incarnatie toenemen en als een volk of individuen op die weg doorgaan, zullen ze voortdurend anderen schade berokkenen en hun eigen reacties uitlokken bij degenen die zij schade hebben berokkend. Als we dus mensen zien die in het bijzonder worden gekenmerkt door vervolging, kunnen we er zeker van zijn dat zij als ego's in andere tijden de boosdoeners zijn geweest en oogsten wat ze hebben gezaaid.

V. Wat was het dat de evolutie startte?

A. De loop van het Zijn is een altijd-worden. Altijd-worden is eindeloos, daarom zonder begin. Dit zonnestelsel en zijn planeten hadden natuurlijk een begin en zullen een einde hebben, maar elke manifestatie is slechts een verder worden van dat wat is geweest. Perioden van manifestatie en niet-manifestatie volgen elkaar op in de Oneindige Ruimte, waarop noch begin noch einde kan worden toegepast (zie de tweede grondstelling van de Geheime Leer). De oude manier om elk begin te beschrijven is, ‘het verlangen ontstond eerst in Het’: HET verwijst naar Geest, die de oorzaak en instandhouder is van alles wat was, is of zal zijn. Er is een begin aan de eerste sprankjes van extern bewustzijn, dat steeds de neiging heeft om zijn bereik van waarneming en manifestatie te verbreden totdat het alles omvat en één wordt met het Al; potentiële Geest die het vermogen tot intelligentie is geworden.

Het beëindigen van het proces resulteert in een nieuw begin gebaseerd op de totaliteit van de bereikte intelligentie. Wat in de tijd begint, eindigt in de tijd. Tijd is een aanwijzing voor waarnemingen van bewustzijn; zoals de Geheime Leer zegt: “Tijd is een illusie geproduceerd door de opeenvolging van gebeurtenissen in ons bewustzijn”; begin en einde hebben betrekking op die ‘illusie’ en niet op de begin- en eindeloze Geest die de waarnemer is. Zoals de Gita zegt, “De Geest in het lichaam wordt Maheswara genoemd, de grote Heer, de toeschouwer, de vermaner, de onderhouder, de genieter, en ook Paramatma, de hoogste ziel”; die zelf zonder begin of einde is, zij maakt het begin en einde in manifestaties, die als manifestaties op hun beurt zonder begin en zonder einde zijn.

V. Wat betekent het op pagina 80 waar staat, "En omdat alle stof die het menselijk Ego tot zich trekt het stempel of fotografische indruk van de mens behoudt, verhuist de stof naar het lagere niveau wanneer het Ego haar een dierlijke indruk geeft”?
A. Mr. Judge heeft uitgelegd hoe het verkeerde idee van de transmigratie van zielen naar het dierenrijk is ontstaan. De substantie die onze astrale en fysieke lichamen samenstellen, is de belichaming van ontelbare kleine ‘leventjes’; terwijl we deze ‘leventjes’ gebruiken als contactpunten met de astrale en fysieke wereld, drukken we tegelijkertijd onze gevoelens op hen af, of deze nu laag of hoog zijn, en wanneer de ‘leventjes’ uit onze lichamen vertrekken om door andere te worden vervangen, zoals voortdurend gebeurt, zal de indruk die we hen hebben gegeven hen dragen naar het natuurrijk waaraan deze indruk is gerelateerd. Al naar gelang de indruk die we deze ‘leventjes’ geven, bevorderen of vertragen we de evolutie.

V. Als er een disharmonische toestand van de leventjes in het lichaam is, vallen ze dan evenredig elk leven in dat lichaam aan, of alleen bepaalde organen?
A. Elke disharmonie in het lichaam verstoort het geheel. Er is niet alleen een belemmering, maar een aantasting van de lichaamsprocessen op een progressieve manier als de oorzaak van de zieke toestand niet wordt gevonden en er geen voorzorgs- en herstelmaatregelen worden genomen.

V. In post-mortem onderzoeken is ontdekt dat elk weefsel in het lichaam is aangetast.

V. In post-mortem onderzoeken is ontdekt dat elk weefsel in het lichaam is aangetast.

A. Dat is een logisch gevolg vanwege de bloedsomloop. Het bloed is representatief voor en draagt een essentie van alle organen met zich mee; elk ongezond orgaan verspreidt verontreiniging door het hele lichaam.
V. De leventjes van de lagere natuurrijken gaan terug naar hun eigen natuurrijken bij de ontbinding van het lichaam. Zou dat geen achteruitgang zijn? Wat is het karma van die leventjes?
A. Het zou een vergissing zijn om te veronderstellen dat de leventjes die ons lichaam samenstellen alleen bij de ontbinding van het lichaam teruggaan naar hun respectievelijke natuurrijken; er is een voortdurend komen en gaan tijdens ons leven, door het voedsel en op andere manieren. De ‘leventjes’ zijn niet hetzelfde wanneer ze gaan als wanneer ze komen; ze kunnen op het menselijke gebied blijven of naar lagere natuurrijken gaan, afhankelijk van de indruk die de mens hen geeft.

Het is de indruk die hen wordt gegeven die hun bestemming bepaalt; het karma is dat van de mens die de indruk en impuls gaf; de achteruitgang - als het zo mag worden genoemd - is te wijten aan de mens. De ’leventjes’ die geen besef van verantwoordelijkheid noch eigen wil hebben, zijn niet karmisch verantwoordelijk; hun aard is actie, maar actie onder impulsen; hun graad van bewustzijn wordt niet veranderd, maar hun manier van handelen kan dat wel zijn. Achteruitgang is van toepassing op bewustzijn, niet op vorm; bijvoorbeeld, een wezen in menselijke vorm kan opstijgen naar goddelijke hoogten of zakken tot onder het dierlijk niveau in bewustzijn.

V. Gebruikt de mens steeds opnieuw hetzelfde materiaal of leventjes?

A. Hij gebruikt dezelfde soort leventjes, die van dezelfde aard zijn als zijn neigingen. ‘Leventjes’ die hij heeft gebruikt en waarop hij indrukken heeft gemaakt, kunnen zich in andere vormen van het mensenrijk bevinden of in lagere natuurrijken, al naar gelang het geval. Er is een voortdurende uitwisseling gaande, waarbij soortgelijke elkaar aantrekken.

V. Kan de mens dan werkelijk de aard veranderen van de leventjes die zijn lichaam samenstellen?
A. Als hij dat niet kon, zou hij zijn overgeleverd aan de genade van zijn lichaam - onderworpen aan de toestand ervan. We weten dat goede gewoonten kunnen worden verworven door gedachte en inspanning in die richting; evenzo met slechte gewoonten; deze veranderingen zijn het gevolg van de indruk die de leventjes in ons lichaam krijgen door gedachte, gevoel en inspanning. Maar het lichaam is het minste van onze problemen. Als onze gedachten zouden zijn gebaseerd op de Eeuwige Waarheden, zouden onze inspanningen gericht zijn op waar begrip en het juiste doel; de lichamelijke condities zouden te zijner tijd volgen. Als onze gedachten zich met het lichaam bezighouden, zijn de mogelijkheden zeer beperkt, vanwege de beperking van het denken wat betreft het lichamelijke gebied.

V. Het hoofdstuk spreekt over de ‘persoonlijkheid’; zullen we weer dezelfde persoonlijkheid hebben?

A. Het woord ‘persoonlijkheid’ komt van het Latijnse woord ‘Persona’ - een masker, waarmee we onze innerlijke gevoelens verbergen of uitdrukken. Het zijn de innerlijke ideeën en gevoelens, het algemene karakter, dat wordt bedoeld met het woord ‘persoonlijkheid’: dit laatste is in een constante staat van verandering, of die nu groot of klein is. De ‘manier waarop we vroeger dachten en voelden’ is niet ‘zoals we ons nu voelen of denken’.
De persoonlijkheid in het volgende leven zal bestaan uit neigingen die in vorige levens zijn ontstaan, aangevuld met die van het huidige leven, onderhevig aan de omstandigheden waarin die neigingen ons hebben gebracht; die omstandigheden kunnen verandering in geslacht, toestand en omgeving inhouden. Het gevoel van ‘identiteit’ dat iedereen heeft is niet te wijten aan het lichaam of zijn omgeving, maar aan de Egoïsche natuur van ieder individu.

V. Waarom veroordelen ze reïncarnatie in de christelijke kerken?

A. Omdat zij het voorbeeld van de kerkvaders hebben gevolgd die in de eerste eeuwen van het christelijk tijdperk de leer hebben verbannen. Er zijn bewijzen in het Oude en Nieuwe Testament dat reïncarnatie een algemeen aanvaarde leer was; de joden verwachtten voortdurend ‘de terugkeer’ van hun profeten, dat wil zeggen, de herbelichaming of reïncarnatie van iemand die eerder een lichaam had bewoond. In het Nieuwe Testament zijn er een aantal toespelingen op, zoals toen de discipelen vroegen waar de profeet Elias was van wie werd verwacht dat hij vóór Jezus zou komen, en Jezus antwoordde dat Elias bij hen was geweest, maar dat zij hem niet kenden, en de discipelen wisten ‘dat hij sprak over Johannes de Doper’.

V. Wat bedoelde Christus toen hij zei dat hij geen vrede maar een zwaard bracht?

A. In het Nieuwe Testament staat dat hij deze woorden sprak. We moeten de hele tijd onthouden dat degene die bekend staat als Jezus geen geschriften heeft nagelaten, en dat alles wat we van hem weten is vervat in geschriften van mensen van wie wordt aangenomen dat ze de woorden hebben gehoord en correct hebben opgeschreven. We zijn daarom niet in staat om te weten of alles wat over Jezus is geschreven correct is vastgelegd; we kunnen dergelijke uitspraken alleen interpreteren op basis van het algemene karakter van de lessen van Jezus. Het is duidelijk uit de gevonden verslagen dat iemand in de mensenwereld de leerstellingen had uitgesproken die over het algemeen aan Jezus worden toegeschreven; er is echter geen historisch bewijs voor het bestaan van zo iemand in de tijd die door de christelijke wereld is overeengekomen.

Geen van deze dingen pleit tegen de waarheid en de verdienste van dergelijke uitspraken waarvan wordt beweerd dat hij ze heeft gedaan; de waarheid en de verdienste moeten in de uitspraken zelf liggen en niet in de identiteit van degene die ze heeft uitgesproken. We moeten bijvoorbeeld de uitspraak dat Jezus kwam om ‘vrede op aarde en goede wil jegens de mensen’ te brengen, vergelijken met de uitspraak dat hij niet kwam om vrede te brengen, maar een zwaard en proberen ze met elkaar te verzoenen. Als, zoals uit de lessen die aan hem worden toegeschreven blijkt, hij naastenliefde, vergeving en een allesomvattend altruïsme onderwees, samen met een erkenning van de goddelijkheid in allen, wat zou hij dan kunnen hebben bedoeld met het ‘zwaard’, een vernietigingswerktuig?

De verslagen over zijn woorden en daden wijzen op een strijd tegen de valse religies van die tijd; het omverwerpen van de tafels van de geldwisselaars in de tempel; de schending van de heersende ideeën over de sabbatdag en andere daden wijzen op een oorlog tegen valse denkbeelden. Verder moet hij - als een goddelijke incarnatie – hebben geweten wat er zou volgen uit een verkeerd begrip en misbruik van zijn leringen, want hij sprak over die generatie als verderfelijk en slecht en dat, terwijl zijn zending was bedoeld om vrede te brengen, het verkeerd begrip en misbruik ervan het tegenovergestelde, het zwaard, zou brengen. Is het in verband hiermee niet een feit dat overal waar het christendom is geweest, het vergezeld werd door een zwaard?

En zien we het op dit moment niet met eigen ogen dat de wereldoorlog werd veroorzaakt door en uitgevochten tussen zogenaamde christelijke naties? We moeten dus concluderen dat het gezegde waar was en dat, hoewel zijn missie er een van vrede en goede wil was, de mensheid met zijn lessen heeft gedaan en nog steeds doet wat ze met zijn lichaam en zijn kleding hebben gedaan: ze “verdeelden zijn klederen onder elkaar en wierpen het lot over zijn gewaad.” Zijn ‘klederen’ is een symbool voor zijn leringen en zijn gewaad voor ‘zijn naam’.

V. De Gita zegt dat er geen bestaan is voor wat niet bestaat, noch is er niet-bestaan voor wat bestaat. Alles moet toch altijd hebben bestaan?

A. Wat er ook is, is geworden wat het is; wat er ook zal zijn, zal ook een ‘worden’ zijn. Evolutie is het proces van worden, een ontvouwen van binnen naar buiten; nadat het zich heeft ‘ontvouwd’ is daarvoor geen niet-bestaan meer, maar een uitbreiding van ontvouwen. De grote oceaan van Leven bevat oneindige mogelijkheden van bestaan, maar is zelf niet ex-istent, want het woord betekent tevoorschijn komen, verschijnen, voor de dag komen (ex-sistere). De oceaan van Leven is de bron en instandhouder van alle bestaan; dat wat tevoorschijn is gekomen bestaat; dat wat niet tevoorschijn is gekomen heeft geen bestaan.

V. Omdat er het ene Leven en de ene Wet is, lijkt het erop dat alles op hetzelfde moment begint?

A. We worden geconfronteerd met het feit dat er natuurrijken zijn van wezens onder de mens en dat van de mens zelf; de huidige toestand van deze natuurrijken laat zien dat er een verschil was in het begin van hen als wezens- of bestaansvormen. Wat we moeten doen is de levensfilosofie bestuderen en toepassen zoals die aan ons is gegeven, zodat we kunnen begrijpen waarom de dingen zijn zoals ze zijn en wat het werkelijke doel is van het bestaan. De wet regeert in dit alles, niet het sentiment.

V. Als bewustzijn - de waarnemer - nooit verandert, wat is het dan dat evolueert?
A. De waarnemer heeft het vermogen om waar te nemen en zijn waarnemingsbereik te vergroten. Zijn vermogen om waar te nemen verandert niet ten gevolge van welke verworven waarnemingen dan ook; hij kan altijd zijn waarnemingsveld blijven vergroten. Naarmate zijn waarnemingen toenemen in bereik, ontwikkelt hij een beter instrument om indrukken te geven en te ontvangen. Een steeds toenemende intelligentie en een verbetering van de vormen maken de evolutie uit.

V. Maar als de waarnemer nooit verandert, wat is dan de schakel die hem aan zijn evoluties bindt?

A. Zijn kennis ervan; hij kan wat hij weet niet ontkennen. Op basis van zijn verworven kennis kan verdere kennis worden verworven. Het universum wordt geëvolueerd, geregeerd en in stand gehouden door intelligentie.
V. Wat is de wil?

A. Wil is de energie van bewustzijn uitgedrukt in actie, op elk gebied van manifestatie. Er zijn vele aspecten van de wil, van de gewone die ‘de wil om te leven’ is en wordt uitgedrukt in de automatische fysieke actie, zoals de hartslag, spijsvertering, enz.; die van de handelingen die volgen op gewone gedachten, begeerten en behoeften; die welke wordt ontwikkeld door verschillende vormen van oefening; tot de hoogste fase, die van de Spirituele Wil. Deze fase wordt ontwikkeld door ware onzelfzuchtigheid, een oprecht en volledig verlangen om te worden geleid, geregeerd en bijgestaan door het Hogere Zelf, en om door middel van discipline of ervaring datgene te doen en wat dan ook te lijden of te genieten wat het Hogere Zelf voor iemand in petto heeft.

V. Mr. Judge zegt dat de toegang tot incarnatie via voedsel verloopt. (p. 79) Wat wordt daarmee bedoeld?

A. Er wordt in het hoofdstuk een hint gegeven met betrekking tot de feitelijke fysieke processen die door het Ego moeten worden ondergaan in de overgang van de onbelichaamde naar de belichaamde toestand. Het is duidelijk dat onze lichamen worden gevormd uit en in stand gehouden door voedsel vanaf de conceptie tot de dood van het lichaam. Dit voedsel is afkomstig uit de fysieke rijken van de natuur en wordt omgezet in de verschillende elementen die het lichaam en zijn processen vormen en in stand houden. Reproductie vindt voortdurend plaats in het bloed, de cellen, de organen en de fijnere bestanddelen van het lichaam en wordt noodzakelijkerwijs beïnvloed en gekenmerkt door de ideeën en gevoelens van de bewuste entiteit die het lichaam bewoont. Het is niet moeilijk om zich een omzetting voor te stellen van al deze reproducties in één synthetische toestand die een contactpunt zal vormen voor het astrale lichaam van de reïncarnerende entiteit en een middel voor de geleidelijke concrete vorming van het fysieke lichaam, organen en processen vóór de geboorte.

V. Op bladzijde 77 zegt het hoofdstuk dat atma-buddhi-manas nog niet volledig is geïncarneerd in dit ras. Wat betekent dit?

A. De bewering houdt in dat de Goddelijke Triade, die de kennis bevat die door alle vorige levens heen is opgedaan, nog niet het punt heeft bereikt waarop deze kennis op dit gebied beschikbaar is. Atma-buddhi-manas is de Triade. De binnenkomende wig, om zo te zeggen, die de verbinding maakt tussen de innerlijke mens en de fysieke wereld is manas, de denker, en het denkvermogen.

Het lange evolutieproces dat nodig is om de fysieke elementen om te zetten in een ontvankelijk onderkomen voor het inwonende Ego, heeft de aandacht van het Ego zozeer gericht op het lichaam en zijn omgeving - de externe fysieke wereld – dat het, terwijl het een lichaam gebruikt in zijn periodieke incarnaties, is gebonden door zijn vorige gedachten en handelingen onder de wet van karma, oogst wat werd gezaaid in vorige levens, en gelijkaardige zaden zaait voor de toekomst. Dit staat alleen een manasische werking op het fysieke vlak toe, omdat de ideeën die men erop nahoudt, gebaseerd zijn en betrekking hebben op dat gebied, waardoor de enorme voorraad van vroegere en innerlijke ervaringen niet beschikbaar is. Dit is de toestand van de mensheid als geheel; toch is er nooit een tijd geweest waarin het voor het individu onmogelijk was om volledige kennis en controle te verwerven.

Het is vanwege deze onvolledigheid van incarnatie dat we zoveel psychologische mysteries onder menselijke wezens vinden. Persoonlijke psychologische ervaringen worden gewoonlijk beschouwd als communicatie van hogere wezens, waarbij de aard van het veronderstelde wezen varieert naargelang de persoonlijke ideeën die men heeft; terwijl, op enkele uitzonderingen na, zulke ervaringen te wijten zijn aan onvolmaakte opvattingen over de aard en de krachten van de innerlijke mens. Experimenten met hypnose hebben verschillende zogenaamde ‘persoonlijkheden’ laten zien die via één persoon spreken en elk van hen verschilt in karakter van de andere en van de persoon op wie het experiment wordt uitgevoerd.

De verklaring kan worden gevonden in het feit dat in vele gevallen de abnormale toestand die hypnose veroorzaakt, toelaat dat vluchtige en niet-gerelateerde ervaringen van voorbije bestaansvormen worden waargenomen en aangenomen als huidige realiteiten. Naarmate de huidige cyclus vordert, zullen steeds meer van deze en andere psychologische ‘mysteries’ duidelijk worden; dit zullen altijd mysteries blijven voor de hedendaagse westerse psychologie, maar de oude wijsheid van het Oosten lost ze allemaal op.

V. Wat weerhoudt onze psychologen, wetenschappers en religieuze leraren ervan deze dingen te weten?

A. Onwetendheid en trots. Onwetendheid over de werkelijke aard van de mens en het doel van het bestaan en trots op hun eigen persoonlijke voorkeuren en bezigheden. Eeuwen van materialistische opvattingen over religie, wetenschap en het leven in het algemeen hebben het intellect van mensen afgesloten voor ware inzichten in de aard van de intelligentie die zij zelf gebruiken bij deze bezigheden. Geloofsovertuigingen nemen de plaats in van kennis en theorieën de plaats van begrip, omdat zowel geloof als theorie vertrekken op basis van het aardse bestaan in plaats van de spirituele werkelijke en permanente bron van alle manifestatie.

V. Religie is toch zeker niet materialistisch?

A. Het woord ‘religie’ zou afgeleid zijn van het Latijnse ‘re-ligare,’ opnieuw verbinden, of terug verbinden, aan de bron van alles. Er is werkelijke religie; er zijn ook valse religies. Een valse religie is er een die gebaseerd is op materialistische opvattingen over de Godheid en het leven, zoals een persoonlijke God die los van het universum bestaat; een persoonlijke verlosser; een persoonlijke hemel die eeuwig duurt; een persoonlijke hel die ook eeuwig is; al deze misvattingen die zijn gebaseerd op fysiek bestaan en afgescheidenheid zijn daarom volledig materialistisch.

V. Wilt u zeggen dat onze moderne wetenschap en psychologie eveneens materialistisch zijn?

A. Net zoveel als hedendaagse religies. De wetenschap stelt zich tevreden met een onderzoek van fysieke vormen en elementen en hun eigenschappen zoals die afzonderlijk en in combinatie worden waargenomen. Om de aldus vastgestelde ‘feiten’ te kunnen verantwoorden zijn er vele theorieën bedacht, zoals het ‘atoom’, het ‘elektron’, het ‘ion’ en het meest recente begrip ‘vitalisme’ - wetenschappers zijn kennelijk niet in staat om hun ideeën over een materiële basis voor alles wat was, is of zal zijn, overboord te gooien. 

De westerse psychologie is net zo slecht of nog slechter, want haar uitgangspunt is onderzoek naar de ideeën, gevoelens en emoties van het menselijke hersen-denken, dat zelf is gebaseerd op het fysieke bestaan. Er kan geen spirituele kennis voortkomen uit zulke methoden; ze lijken op die van Bunyan's ‘Pelgrim’ met zijn mesthark, die verwachtte de ziel van de wereld te vinden te midden van de zuiveringen van de materie.
N.v.d.r.: John Bunyan, Britse predikant uit de 17e eeuw die het boek schreef: ‘Eens Christens reize naar de Eewigheid’

V. Hebben wij niet het Woord van God in de christelijke Bijbel?

A. Een dergelijke bewering staat niet in de Bijbel zelf, en verder weten we dat elk woord in dat boek door mensen is geschreven, van Genesis tot Openbaring. De verschillende manuscripten die de Bijbel samenstellen, zijn ook door mensen geselecteerd naar hun eigen oordeel, en de bewering dat de compilatie het woord is van God, is ook door mensen verzonnen. Er is geen reden om aan te nemen dat de menselijke natuur in de oudheid minder feilbaar was dan nu; daarom is het een wijze benadering om elk boek te beoordelen op zijn eigen intrinsieke verdiensten en niet op enige voorgewende autoriteit.

Als de Bijbel eenmaal in het licht van de feiten wordt gelezen en er een vergelijking wordt gemaakt tussen de essentiële beweringen daarin en die van oude religies, dan zal blijken dat ‘er niets nieuws onder de zon is’, zoals Salomo zei. Elke zogenaamde Openbaring is door mensen gepresenteerd en is in alle gevallen slechts een overlevering geweest van wat al eerder bekend was. Wat iemand ook aanvaardt of verwerpt, hij doet dat uit eigen keuze en is daarom zijn eigen autoriteit: hij moet altijd zijn beste onderscheidingsvermogen gebruiken bij het onderzoeken van alles wat hem ter acceptatie wordt voorgelegd, en er tegelijkertijd voor zorgen dat hij over alle feiten beschikt. Autoriteit in zulke zaken is al eeuwenlang de vloek van de mensheid, want het is zeker dat alles wat een mens van het allerhoogste kan weten, is wat hij in, door en uit zichzelf weet.

V. Wat is volgens u de reden dat mensen in het algemeen aan hun religie vasthouden?

A. De ethiek die in elke religie die naam waardig vervat zit. Deze ethiek is dezelfde in alle religies en wordt door alle denkende mensen als waar en essentieel erkend, omdat zij voor waar geluk en vooruitgang zorgt en omdat ze waarnemingen zijn van de spirituele mens binnenin. Mensen verschillen alleen van mening over de bron van de ethiek, sommigen beschouwen ze als bevelen of openbaringen van de een of andere God, profeet, hervormer of wat dan ook, terwijl de meer intelligente mensen ze zien als uitdrukkingen van spirituele wetten die inherent zijn aan elk spiritueel wezen. Het bestaan van dezelfde ethiek in de verschillende religies is in tegenspraak met de verbreide verschillen van externe bronnen. Er is maar één bron, de spirituele en essentiële aard van de mens zelf.

Ingediende bezwaren. Verlangen kan de wet niet veranderen. Zij die vroeg in de hemel aankomen. Moeten zij op ons wachten? Herkenning van de ziel hangt niet af van objectiviteit. Erfelijkheid is geen bezwaar. De rol van erfelijkheid. Verschillen in erfelijkheid worden niet erkend. De geschiedenis spreekt erfelijkheid tegen. Reïncarnatie is niet onrechtvaardig. Wat is rechtvaardigheid? We lijden niet voor de daden van anderen, maar voor onze eigen daden. Herinnering. Waarom we ons andere levens niet herinneren. Wie is het die zich iets herinnert? Hoe de bevolkingsaanwas te verklaren.

V. Op pagina pag.82 staat dat we, net zoals we vooruitgang boeken in dit leven, ook vooruitgang moeten boeken wanneer we het verlaten en dat het oneerlijk zou zijn om anderen te dwingen op onze komst te wachten zodat we hen kunnen herkennen. Het lijkt erop dat er na de dood vooruitgang is, zelfs meer dan tijdens het leven in het lichaam?

A. De context op die pagina laat zien dat de leraar reageert op bezwaren van mensen die verwachten hun vrienden die hen zijn voorgegaan te herkennen aan hun fysieke uiterlijk en algemene kenmerken, een verwachting die in feite gebaseerd is op een stilstand in vooruitgang. Het is ook bekend dat de werkelijke mens die van een lichamelijkbestaan overgaat naar andere toestanden en van tijd tot tijd weer terugkeert, zijn ervaringen van een bepaalde toestand vermengt met zijn ervaringen in andere toestanden en daardoor na de dood veel sneller vooruitgang boekt dan lichamelijke omstandigheden mogelijk zouden maken. De graad en soort van de geboekte vooruitgang is afhankelijk van de aard van zijn denken tijdens zijn leven en kan klein of groot zijn in de ene of de andere richting.

Technisch gesproken is lager manas het reservoir van de levensgedachten en -gevoelens. Die welke assimileerbaar zijn met hoger manas worden geabsorbeerd en vormen een toevoeging bij hoger manas; terwijl die welke van aardse, wereldse aard zijn, blijven bestaan als neigingen die we zullen ontmoeten tijdens de volgende incarnatie en dan worden versterkt of getransformeerd. De vooruitgang waarnaar wordt verwezen is die van het Hogere Ego; de persoonlijkheid en het aardse leven zijn het veld waarin het Ego werkt; na de dood, wanneer de oogst is binnengehaald, wordt het kaf van het koren gescheiden.

V. Dan zou er geen zaaien zijn tijdens de toestanden na de dood?

A. De oogst werd gezaaid tijdens het laatste aardse leven; tijdens het leven werd voortdurend geoogst wat in een vorig leven en tijdens het huidige leven werd gezaaid; bij de dood blijft de som van alle gedachten, gevoelens, verlangens en neigingen die tijdens het leven werden gekoesterd, bestaan als basis of oorzaak voor de subjectieve kama-lokische en devachanische toestanden; de effecten hiervan worden dan subjectief uitgewerkt, waarbij deze ‘effecten’ van het aardse leven dan de ‘oorzaak’ worden van de ‘effecten’ die subjectief worden ervaren in de toestanden na de dood. Zaaien en oogsten op het gebied van het objectieve bestaan leveren het ‘zaad’ voor de subjectieve toestanden na de dood, waarbij karma voortdurend in alle toestanden werkzaam is.


V. Dan zouden verschillende individuen verschillende toestanden na de dood hebben, en zou ieder zijn eigen periode tussen incarnaties hebben?

A. Het kan niet anders zijn; want net zoals ieders persoonlijk bestaan in een lichaam verschilt van dat van elk ander –in feite heel eigen aan hem is – zo verschillen ook de toestanden na de dood precies in overeenstemming met het leven dat in een lichaam is geleefd. Sommigen leven hun leven met veel goed en weinig kwaad; anderen met veel kwaad en weinig goeds, waarbij ieder zijn eigen aandeel hierin teweegbrengt; het is het aandeel in elk geval dat de periode tussen incarnaties bepaalt. Bij het overwegen van deze zaken moeten we bedenken dat tijd en ruimte subjectief niet hetzelfde zijn als ze bij ons in lichamen zijn;
onze dagen en nachten, maanden, jaren en de duur van ons fysieke bestaan worden bepaald door de omwentelingen van onze planeet, maar wanneer we ons van dergelijke opvattingen over tijd verwijderen, verschillen de ideeën daarover en over ruimte sterk op het subjectieve gebied van bestaan. Als we gelukkig zijn, vliegt de tijd onopgemerkt voorbij; als we ongelukkig zijn, sleept de tijd zich voort; in beide gevallen kunnen dan de uren van ons sterfelijk leven hetzelfde zijn , maar het gevoel van de opeenvolging van gebeurtenissen zullen voor ons bewustzijn de uren snel of langzaam doen lijken te gaan, afhankelijk van de toestand waarin we verkeren. Als we in staat zijn om, terwijl we in ons lichaam zijn, een dergelijk begrip van tijd te realiseren terwijl alles om ons heen ons herinnert aan de aardse tijd, zouden we iets moeten kunnen begrijpen van een toestand waarin dergelijke herinneringen volledig afwezig zijn.

V. Zal een persoon in zijn volgende reïncarnatie uitdrukken wat hij heeft geassimileerd?

A. Niemand kan uitdrukken wat hij niet heeft geassimileerd, dat wil zeggen: tot een basis voor handelen heeft gemaakt. Maar de vraag moet worden aangepast zodat er ‘individu’ staat in plaats van ‘persoon’. De ‘persoonlijkheid’ is in elk leven slechts een tijdelijk aspect en werking van de individualiteit en verschilt in elk leven, in omgeving en in die veranderingen die in vorige levens zijn teweeggebracht – in karakter, aanleg en begrip; deze kunnen in de volgende incarnatie een verandering teweegbrengen in sociale relaties, mentale capaciteiten, de aard van het lichaam, de fysieke omgeving en zelfs het geslacht.

De persoonlijkheid reïncarneert niet; de individualiteit projecteert bij elke wedergeboorte een nieuwe persoonlijkheid, waarvan de eigenschappen en neigingen zijn ontleend aan de som van alle vorige levens – niet alleen het laatste. Alle ervaringen uit het verleden bevinden zich in en achter elke persoonlijkheid en kunnen worden bereikt en gerealiseerd, maar kunnen geheel of gedeeltelijk latent blijven, afhankelijk van een meer of minder intensieve opvatting dat de persoonlijkheid een ding is op zichzelf en van het fysieke bestaan als de enige realiteit.

V. Als het fysieke leven en de fysieke ervaringen de toestanden na de dood beheersen, lijkt het er dan op dat de hogere gebieden worden beheerst door het leven op het fysieke gebied?

A. Dat zou zo zijn als de toestanden na de dood ‘hogere gebieden’ zouden kunnen worden genoemd, maar aangezien de toestanden na de dood van kama-loka en devachan de effecten zijn van het laatst geleefde leven en beide persoonlijke ervaringen zijn, kunnen ze niet echt hogere gebieden worden genoemd. Kama-loka en devachan vertegenwoordigen respectievelijk de ‘lage’ en de ‘hoge’ subjectieve toestanden van het laatst geleefde leven als persoon. De hogere bestaansgebieden hebben betrekking op de drie-eenheid van atma-buddhi-manas, de werkelijke Individualiteit die, als onsterfelijk wezen, alle kennis bezit die door alle ervaringen uit het verleden is opgedaan.

V. Zou een land dat in oorlog is verwikkeld en daarmee de lagere instincten aanmoedigt, niet juist lagere ego's aantrekken om te incarneren?

A. In het geval van ieder belichaamd ego, zullen de resultaten afhangen van het motief dat hem ertoe heeft aangezet om in dienst te gaan of enige andere richting in te slaan. Een land bestaat uit individuele eenheden, waarbij de aard van de handeling in een bepaald geval afhangt van het heersende motief van het individu. Als de motieven van de eenheden die oorlog voerden rechtvaardigheid en vrijheid waren, ongeacht de noodzakelijke oorlogshandelingen, dan zouden die eenheden, wanneer de doelen waren bereikt en de vrede was hersteld, nog steeds door dezelfde motieven worden gedreven en ego's van dezelfde aard aantrekken.

De toestand van oorlog kan evenzeer grotere kansen bieden voor zelfopofferende rechtvaardige daden als voor egoïstische losbandigheid en vernedering; wat het zal zijn, hangt af van de aard en de keuze van de eenheid. Een natie bestaat niet los van de eenheden waaruit zij bestaat. Een egoïstische vrede zal leiden tot grotere perversiteiten dan welk aantal oorlogen dan ook die om rechtvaardige doeleinden worden gevoerd; egoïsme ligt ten grondslag aan alle zonde, verdriet en lijden.

V. Wat maakt het uit in wat voor soort familie een ego terechtkomt; het kan zijn ervaringen toch net zo goed op de ene als op de andere manier opdoen?

A. De vraag suggereert een ontkenning van individueel karma en in feite van elke vorm van karma; ze laat de behoeften van de Ziel op het gebied van discipline en ervaring buiten beschouwing. De geboorte van een ego, samen met de omstandigheden die met die geboorte samenhangen, worden vooraf bepaald door de individuele verdiensten of tekortkomingen van vorige levens. Het ego kan pas een geboorte ingaan als die omstandigheden aanwezig zijn die aan zijn behoeften voldoen. In al deze zaken regeert de wet, anders zou er niets voorspeld kunnen worden als gevolg van een bepaalde gedachtegang of handeling.

V. Het ego kan in sommige gevallen heel lang moeten wachten, nietwaar?

 

A. Tijd is voor het ego niet wat het is voor onze beperkte opvattingen; het is zelfbewust en actief op hogere gebieden, en ‘tijd’ zoals wij die kennen heeft geen invloed op hem als ego; pas wanneer de omstandigheden die hij tijdens zijn verblijf in het lichaam heeft helpen creëren, hun voltooiing bereiken, wordt hij onvermijdelijk teruggetrokken naar wedergeboorte. Wedergeboorte is het gevolg van onze onopgeloste gebreken, niet van onze deugden.

V. Is er een bepaalde plaats in de natuur waar een wet van erfelijkheid heerst?

A. Erfelijkheid heerst op alle gebieden van het bestaan; we erven de resultaten van onze activiteiten op alle gebieden. We kennen misschien onze aardse afstamming, maar wie van ons heeft ooit alle schakels van erfelijkheid, astraal, psychisch en spiritueel, die ons maken tot wat we in werkelijkheid zijn, kunnen traceren? De Geheime Leer spreekt over drie algemene lijnen van erfelijkheid, de spirituele, de intellectuele en de fysieke, en zegt dat deze drie op elk punt met elkaar vermengd en verweven zijn.

V. De tendens van de Gita gaat in de richting van bevrijding van wedergeboorte. Is een rechtvaardig en gelukkig bestaan in een lichaam niet het belangrijkste doel van de mens?

A. Dat zou betekenen dat de hele evolutiegang gericht was op een materieel bestaan, terwijl alle feiten erop wijzen dat de werkelijke mens in wezen spiritueel is en in de onmetelijkheid van zijn verleden in contact is gekomen met een enorme schat aan kennis die hij heeft opgebouwd en werkt met wat algemeen materie wordt genoemd, maar wat in werkelijkheid de intelligentie en belichaming is van entiteiten van een veel lagere soort. Zijn doel is niet om een perfecte fysieke belichaming voor zichzelf te zoeken en te verwezenlijken, maar door zijn contact met en gebruik van deze lagere levens hun geleidelijk de impuls te geven tot zelfbewustzijn, dat als enige de latente spiritualiteit in al deze lagere intelligenties kan opwekken.

Het woord spiritualiteit betekent niet een vage, onbepaalde toestand, zoals velen het beschouwen, maar ‘een intieme kennis van de ultieme essentie van alles in de natuur’. De werkelijke mens – de drie-eenheid van atma-buddhi-manas – daalde daarom af in de ‘materie’ – om een dergelijke verkeerd begrepen term te gebruiken – om contact te maken, om deze te begrijpen als de belichaming en uitdrukking van de ontelbare intelligenties waaruit zij is samengesteld, en deze levens een impuls en richting te geven naar zelfbewustzijn. Dat hij er niet in geslaagd is om – zoals hij had kunnen doen – het oorspronkelijke zelfopofferende doel te verwezenlijken, is te wijten aan de illusies die verband houden met het bewuste bestaan, waarin hij verwikkeld is geraakt door oorzaken te creëren die hem onder karma onvermijdelijk in een voortdurende cyclus tussen geboorte, dood, kama-loka en devachan laten schommelen.

De bevrijding van wedergeboorte waarover de Gita spreekt, wordt verkregen door oorzaken te creëren die voortkomen uit een begrip van de werkelijke aard en missie van de mens, en door op basis van dat begrip te handelen terwijl men in een lichaam leeft. Zodra de keten van lagere oorzakelijkheid door hem is doorbroken, is hij vrij om te kiezen en heeft hij bovendien op alle gebieden de som van zijn kennis ingezet. Vanaf dat moment is zijn werkterrein de hele natuur, zichtbaar en onzichtbaar; hij zal dan een bewust bestaan leiden in de Geest, niet in de materie en kan, terwijl hij tijdelijke lichamen bewoont, zijn spirituele zelfbewustzijn, kennis en kracht op dat bestaansgebied handhaven en gebruiken zonder nadeel of belemmering. Dat zijn de resultaten van ‘bevrijding van wedergeboorte’; in plaats van verlies, zoals zo velen zich voorstellen, betekent het een onmetelijke winst; het doel is alle inspanning waard.

V. Hoe kunnen wij in onze onwetendheid die inspanning leveren?

A. De Meesters van Wijsheid hebben ons de nodige middelen verschaft. Onwetendheid kan alleen door kennis worden vernietigd. Onwetendheid bestaat uit valse opvattingen, en handelingen op basis van valse opvattingen kunnen alleen maar leiden tot meer onwetendheid en de daaruit voortvloeiende zonde, verdriet en lijden. De theosofische filosofie, zoals gegeven door Diegenen die haar hebben gebracht, moet worden geleerd, bestudeerd en toegepast in al onze relaties met onze medemensen; dit moet door ieder van ons worden gedaan, niemand kan het voor ons doen. Dit houdt in dat onze voorkeuren en vooroordelen, die we hebben opgedaan door het overnemen van de gangbare opvattingen over het leven, moeten worden opgegeven en dat de basis van denken en handelen die de filosofie aangeeft, hun plaats moet innemen.

De devotionele boeken, zoals de Gita en de Stem, moeten voortdurend worden gelezen en onderwerp van meditatie zijn, omdat ze leiden tot het opwekken van spirituele inzichten. Met de verstrekte middelen en een inspanning om te handelen voor en als het Zelf van allen, zullen er kanalen in onszelf worden geopend die leiden tot innerlijke kennis. Zoals de Meester zei: “De hele natuur ligt voor je; neem wat je kunt.”

V. Dan zouden de toestanden na de dood het verwerken van de opgedane ervaringen zijn?

A. Men moet begrijpen dat de toestanden na de dood van kama-loka en devachan volledig persoonlijk van aard zijn. Het afwerpen van de puur aardse begeerten en hartstochten is kama-loka; het assimileren en genieten van al het beste uit het laatst geleefde leven is de devachanische conditie. Beide toestanden zijn subjectief, dat wil zeggen dat het wezen in beide toestanden bezig is met zijn eigen gedachten, verlangens en gevoelens; hij is zich niet bewust van de aanwezigheid van andere wezens en staat ook niet in contact met hen. De wereld waarin hij leeft, wordt bevolkt door zijn eigen scheppingen, die voor hem even echt zijn als de fysieke wezens waarmee hij tijdens zijn lichamelijke bestaan omging. Nadat hij zijn diverse ervaringen in de fysieke wereld heeft opgedaan, verlaat hij het lichaam dat hem diende als middel om contact te maken met fysieke wezens en leeft hij in de verlangens, gevoelens en gedachten die zijn contact met het fysieke gebied hebben voortgebracht.

Bij de dood – waarvan het wezen zich niet bewust is, omdat hij nog steeds zijn bewuste denkende zelf is – zijn de overheersende gedachten degene die voortkwamen uit zijn relaties met anderen in lichamen en die noodzakelijkerwijs verband houden met zijn begeerte – dit is kama-loka, de plaats of toestand van begeerte. Omdat zijn puur fysieke verlangens niet worden versterkt of gestimuleerd door contact met andere wezens, sterven ze geleidelijk uit, en blijven zijn hogere idealen en eigenschappen over als basis voor de devachanische toestand, een toestand waarin geen gedachte aan zonde, verdriet, lijden of dood kan binnendringen, of zelfs maar de gedachte dat zulke dingen bestaan. In beide toestanden voelt hij zich dezelfde persoon, krijgt in devachan compensatie voor het leed van het leven en assimileert hij in die toestand het beste van zijn laatst geleefde leven, waarbij hij het resultaat toevoegt aan zijn innerlijke egoïsche natuur. Dan volgt een nieuwe geboorte op basis van de ongebruikte oorzaken die tijdens vorige levens zijn ontstaan.

V. Wat wordt bedoeld met ‘ongebruikte oorzaken’?

A. Als we – zoals aangetoond – vele levens hebben geleefd en andere geïncarneerde wezens hebben beïnvloed op een manier die aanpassing van onze kant vereist, en de coördinatie van onze levens tot nu toe niet zodanig is geweest dat we met elkaar in contact zijn gekomen om die aanpassing mogelijk te maken, dan zullen deze ongebruikte oorzaken in een of ander leven als gevolgen moeten worden ondervonden en ofwel worden aangepast, ofwel worden versterkt als verdere oorzaken. We kunnen in dit leven te maken krijgen met de gevolgen van oorzaken die vele levens geleden in gang zijn gezet, maar ook met die van recentere oorzaken. Als we nadenken over de contacten met anderen in dit huidige leven, zullen we ontdekken dat sommige een tijdlang vriendschappelijk waren en andere vijandig, maar beide zijn nu slechts herinneringen, aangezien onze externe verbindingen met die personen zijn beëindigd.

Deze vrienden of vijanden van ons zijn nog steeds wat wij van hen hebben gemaakt, en hoewel de toen ontstane gevoelens nu geen uitdrukkingsmogelijkheid meer hebben, blijven ze toch als ongebruikte oorzaken in onze aard en in de aard van die vrienden en vijanden aanwezig, waarvan de gevolgen zullen worden ervaren wanneer we elkaar in dit of toekomstige levens weer ontmoeten. Het verstrijken van de tijd verandert niets aan de kracht of de aard van de oorzaak. We moeten daarom vrienden maken voor de toekomst, zoals Jezus adviseerde toen hij zei: “Vergeef uw vijanden; doe goed aan hen die u smadelijk behandelen en vervolgen.”

V. Het lijkt er dan op dat we door een eindeloze keten van oorzaak en gevolg aan het aardse leven gebonden zijn?

A. Dat zou zo zijn en het is ook een ‘eindeloze keten’ als we volharden in het in gang zetten van oorzaken die ons aan wedergeboorte binden; maar dat hoeven we niet te doen, en zouden we ook niet doen, als we onze ware aard kenden. De theosofie is ons gegeven om ons de weg naar bevrijding van wedergeboorte te wijzen, om ons te verlossen van de dringende noodzaak die de werking van de wet van karma in onszelf ons oplegt. De Gita zegt: ‘Bevrijding komt voort uit het afzien van eigenbelang in de vruchten van onze daden.’ Niet dat we zouden moeten verlangen om te ontsnappen, maar dat we zo zouden moeten denken en handelen dat we de doelen van de ziel verwezenlijken. Dit kunnen we doen als we onze ware aard kennen en beseffen, en in overeenstemming daarmee handelen, want daarin ligt de bron van alle kracht en daarmee de vrijheid van keuze.

V. Dan zou een Meester die een lichaam bewoonde ten behoeve van de mensheid na de dood van het lichaam niet door de kama-lokische en devachanische toestanden gaan?

A. Nee. Hij zou het lichaam bewonen zonder eraan gehecht te zijn. Hij zou een bewust bestaan leiden in de geest, terwijl Hij naar het schijnt ‘in alle dingen gelijk aan ons’ zou zijn. Hij zou weten hoe Hij oorzaak en gevolg in alles wat Hij deed in evenwicht moest brengen, zonder aan een van beide gehecht te zijn en alleen handelend voor het welzijn van allen. Door met volledige kennis via een lichaam te werken, zou Hij geen illusies hebben en dus ook geen persoonlijke subjectieve toestanden zoals kama-loka of devachan, en bij het verlaten van het lichaam zou Hij bestaan in zijn eigen ware aard, zoals Hij altijd had bestaan. Zoals een oud gezegde luidt: ‘Hij heeft lief en Hij begrijpt’ en Hij dient de mensheid zo goed als Hij kan.

V. Moet het Ego als het terugkeert naar geboorte, dezelfde ervaringen in kama-loka doorlopen als na de dood van het lichaam?

A. Het doorloopt niet dezelfde ervaringen , want die behoorden tot dat persoonlijke leven, en bij de wedergeboorte vormt een nieuwe combinatie van de vorige levens van het ego, bestaande uit ongebruikte oorzaken die de specifieke periode van wedergeboorte toelaat, de nieuwe persoonlijkheid. Het ego wordt echter geconfronteerd met de kamische neigingen die het niet heeft overwonnen; tegelijkertijd zal het worden versterkt door zijn devachanische assimilatie.

V. Een Ego die zijn devachanische ervaringen had uitgeput en wedergeboorte nodig had, maar niets vond dat aan zijn eisen voldeed, zou zich in een ellendige toestand bevinden, nietwaar?

A. We moeten de aard van het Ego in gedachten houden. Hij is niet een van zijn persoonlijkheden; die vormen het terrein van zijn aardse ervaringen. Wanneer de beste gevolgen van het laatst geleefde leven in devachan zijn uitgeput en de som daarvan, zij het groot of klein, is toegevoegd aan alle vroegere ervaringen van het Ego, zijn alle persoonlijke illusies verdwenen.

Hij bestaat als Ego en – om een uitdrukking te gebruiken– overziet het verleden en ziet wat er onder karma moet volgen. Onze opvattingen van tijd hebben geen invloed op het Ego; alleen karmische omstandigheden bewegen hem; wanneer deze klaar zijn, zinkt hij weg in wedergeboorte in dat ras, die periode en die familie die hem de vereiste omgeving zullen verschaffen in overeenstemming met zijn individuele karma.

V. Twee regels onderaan pagina 85 dat de afwijkingen van fysieke erfelijkheid aanmerkelijk groter zijn dan de overgedragen eigenschappen, zouden erop wijzen dat fysieke erfelijkheid geen wet is?

A. Fysieke erfelijkheid is een proces waardoor de wet wordt vervuld. Er is noodzakelijkerwijs een karmisch verband tussen het Ego dat wordt geboren en de ouders en familie waarin het terechtkomt. De ouders verschaffen de belichaming van die neigingen die het beste aansluiten bij de behoeften van het binnenkomende Ego voor dat leven. Er zijn drie evolutielijnen, de spirituele, de manasische of intellectuele en de fysieke en deze drie zijn op elk punt met elkaar vermengd en verweven.

V. Kunt u alstublieft spirituele erfelijkheid uitleggen?

A. Volgens de Geheime Leer zijn er zeven grote hiërarchieën van spirituele wezens; ieder menselijk wezen stamt af van een van deze zeven grote klassen van wezens. Deze vraag vereist echter speciale studie voordat er een begrijpelijk antwoord kan worden gegeven; de Geheime Leer geeft alle beschikbare informatie.

V. De aarde is zo'n kleine planeet in de kolossale verzameling van planeten, zou dat er dan niet op wijzen dat er hier mensen vanuit andere planeten zijn geïncarneerd?

A. Niet als we de werking van karma begrijpen. We zijn spiritueel, intellectueel, astraal en fysiek verbonden met de wezens die de evolutionaire stroom van deze aarde vormen, en we kunnen ons evenmin van hen scheiden dan dat we ons fysieke hart van ons hoofd kunnen scheiden en als fysieke wezens blijven bestaan. We zijn karmisch schatplichtig aan alle rijken die met de aarde verbonden zijn voor elk bewustzijnsvoertuig dat we bezitten; ook ons denken wordt gekleurd en beperkt door het denken van het ras waartoe we behoren. Hetzelfde geldt voor de mensheden van andere planeten; zij moeten oogsten waar zij hebben gezaaid, ze kunnen niet oogsten waar ze niet hebben gezaaid. Zodra we ons tot Egoïsch bewustzijn verheffen, zullen we alle ideeën over specifieke locaties overstijgen en ons meer bewust worden van verschillende omstandigheden dan van plaatsen of planeten.

V. Welnu, nadat we alle kennis hebben bereikt, zou er dan geen noodzaak meer zijn om te reïncarneren?


A. Misschien niet in dit ras; misschien niet opnieuw op deze aarde; maar alwetendheid is nutteloos tenzij ze wordt gebruikt; alwetendheid veronderstelt de kennis die door alle wezens is verkregen, ze bevat niet datgene wat niet is verkregen. Vooruitgang is onophoudelijk in mogelijkheden en in een oneindig universum is er geen eindhalte; ophouden met vooruitgaan is stagneren. Het oude gezegde luidt dat we altijd het licht kunnen benaderen, maar dat we de vlam nooit kunnen raken, want die vlam is ons Zelf – het Zelf van Alles.

V. Kan men zeggen of een ziel door een bepaalde incarnatie vooruitgang heeft geboekt?

A. Iemand kan zich bewust worden van zijn eigen onwetendheid en snel of langzaam werkelijke kennis verwerven. Hij kan zich realiseren hoe vorige levens moeten zijn geweest aan de hand van de aard en de ernst van de moeilijkheden die hij in de strijd tegenkomt. Het is voldoende als men het werkelijke doel ziet en er steeds naar streeft, en het zal goed voor hem zijn als hij helemaal niet denkt aan zijn eigen vooruitgang, maar aan wat hij kan doen om anderen te helpen vooruit te komen. ‘Leven ten behoeve van de mensheid is de eerste stap.’

V. In het hoofdstuk staat dat mensen die in andere incarnaties samen zijn geweest, ook samen incarneren. Is dat noodzakelijkerwijs voortdurend zo?

A. We moeten niet vergeten dat wat wij ‘mensen’ noemen, zielen zijn die we eerder in lichamen hebben ontmoet en waarmee we ons via die lichamen, ten goede of ten kwade, karmisch hebben verbonden. De lichamelijke verbinding is tot stand gekomen door de wederzijdse karmische verbinding en door verstandige of dwaze keuzes. De voortzetting van dergelijke relaties hangt af van onze begeerten, maar we hebben geen controle over de begeerten van degenen die niet willen wat wij willen. Zolang we vasthouden aan ‘voorkeur en afkeer’ als ons uitgangspunt, zullen we diegenen ontmoeten die ze veroorzaakten, terwijl laatstgenoemden op hun beurt misschien zijn veranderd van ‘voorkeur’ naar ‘afkeer’ of omgekeerd. We kunnen ‘uit hun midden treden’ door niet toe te laten dat onze voorkeuren en afkeer ons regeren en ondertussen vriendelijk en behulpzaam zijn tegenover iedereen. 'De wijze mens zoekt datgene wat in overeenstemming is met zijn eigen aard.'

V. Aangezien we al achttien miljoen jaar in onze huidige vorm als mensheid bestaan, lijkt het erop dat er zonder oorlogen geen plaats zou zijn voor ons allemaal?

A. Laten we de vraag eens vanuit een ander perspectief bekijken: als de aarde al achttien miljoen jaar bestaat en er geen vermeldingen zijn dat ze ooit overbevolkt is geweest, waarom zouden we dan bang zijn voor een dergelijke situatie? Er is gezegd dat hoewel het aantal reïncarnerende ego's dat verbonden is met de aarde zeer groot is, het aantal in feite beperkt is, aangezien er sinds het midden van de zeven ronden geen toename van ego's is geweest.

Bovendien hebben die ego's een niet onbelangrijke rol gespeeld bij de vorming van de aarde, dus er kan geen twijfel over bestaan dat zij in de voor haar juiste tijdsperiodes alle ego's die met haar verbonden zijn, zal kunnen herbergen. De wet van compensatie of karma past alle dingen aan de behoeften van de wezens in manifestatie aan. En terwijl we over deze vraag nadenken, laten we niet vergeten dat onze aarde in werkelijkheid is samengesteld uit zes niveaus van substantie, naast datgene wat we waarnemen met onze fysieke zintuigen – het laagste van allemaal.

V. Er wordt gezegd dat door te leven volgens de ingevingen van de Ziel, de hersenen poreus kunnen worden gemaakt. Kan dat worden uitgelegd?

A. Er wordt vaak gezegd dat het lichaam en de hersenen worden gevormd door voedsel, waarbij de hersenen kneedbaarder zijn dan enig ander orgaan in het lichaam. Het spreekt voor zich dat de eigenschappen van onze hersenen in overeenstemming zijn met onze manier van denken en voelen. Als onze manier van denken puur persoonlijk, egoïstisch en fysiek is, zullen de hersenen alleen op dergelijke indrukken reageren; maar door te denken over hoge idealen en daarnaar te handelen, zullen de hersenen geleidelijk aan beïnvloedbaar worden voor deze idealen. Wanneer de verandering eenmaal heeft plaatsgevonden, zullen de hersenen alles registreren wat er tijdens de slaap van het lichaam gebeurt, en zullen we in contact komen met al onze vroegere bestaansvormen en onze gehele innerlijke aard. De ‘hoge idealen’ waarover wordt gesproken, zijn niet de zogenaamde hoge idealen van de mensheid die zijn gebaseerd op het fysieke bestaan, maar die welke volgens de Geheime Leer betrekking hebben op de werkelijke spirituele aard, haar wetten en de werkelijke betekenis van evolutie op alle gebieden..