Origenes - Kerkvader en ketter

We moeten ons niet inbeelden dat historische gebeurtenissen niet meer zijn dan gevolgen van andere historische gebeurtenissen, en dat stoffelijke dingen slechts voortkomen uit andere stoffelijke dingen. Stoffelijke dingen zijn de uitdrukking van geestelijke dingen, en historische gebeurtenissen geven realiteiten weer uit het rijk van de geest.

'Commentaar op Johannes'

door ORIGENES

Alleen het oog van de Adept kan door de bedrieglijke sluier van uiterlijke gebeurtenissen dringen en vaststellen welke soorten van oorzaken aan het werk waren. In de vroege kerk moeten grote verborgen krachten in beweging zijn geweest, krachten die van een kleine religieuze groep in Palestina een element van dominantie over het gehele gebied van de Middellandse Zee maakten, en wel zo dat dit zich op den duur over het hele vasteland verspreidde.

Het esoterisch evangelie van de Christos, aanvankelijk geconcentreerd in Jezus, de lichtende verschijning van ‘de man der smarten’, verkondigde de eeuwig geldige boodschap van de onsterfelijkheid in een streek waar de historische gegevens eindeloze verwarring veroorzaakten, zodanig zelfs dat Apollonius van Tyana weigerde een uitnodiging naar Palestina te aanvaarden, omdat het land psychisch zeer was vervuild. Jezus had gewaarschuwd, "Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar een zwaard". Daardoor liet hij verstaan dat hij een laatste kans bood, 'in extremis', een kans die onvermijdelijk tot een wanhopige en grotendeels onzichtbare oorlog in en onder de zielen zou leiden.

Zijn spirituele boodschap had velen bereikt en hun hart geraakt, maar naarmate zij zich uit de aanvankelijke kring van toegewijde discipelen verspreidde, kreeg zij een ander karakter. Haar gehalte werd enerzijds verwaterd en anderzijds verhard.

Die eenvoudige mensen waren enthousiast genoeg, maar zij konden de boodschap slechts gebrekkig doorgeven, en de geestelijke vrijheid die Jezus onderwees, werd gevolgd door de schaduw van enggeestig dogmatisme zodra een transcendentale ervaring in concrete beeldentaal werd vertolkt.

De universaliteit van de Bergrede werd weldra verduisterd door de in Judea heersende neiging, religie tot rituelen te beperken, en de diaspora gaf aanleiding tot de geboorte van vele syncretistische sekten. Het ritualisme ontkrachtte de leer van de Galileeër; het syncretisme stelde haar bloot aan allerlei vormen van psychisme en vage mystiek, gangbaar in de centra van geleerdheid die reeds in verval waren: Tarsus en Efese, Athene en Alexandrië.

Men dient rekening te houden met de Romeinse invloed op de culturen van de oostelijke mediterrane wereld. Dat was een soort van erosie. Zij bracht op verschillende manieren Grieken, Palestijnen en Egyptenaren in de verdrukking en veroorzaakte ook hevige reacties van religieuze trouw, vermengd met sociale en politieke motieven. Natuurlijk was het jonge christendom gevoelig voor al die omringende invloeden, en dus kwetsbaar: hier de tegenzin om een moraal te aanvaarden, daar weer de psychische excessen, elders de macht van instellingen en hiërarchieën. Uit deze maalstroom van elkaar bestrijdende krachten ontstonden groepen, die de nadruk legden op individuele verantwoordelijkheid en gnosis, op geestelijke kennis verkregen door hoger inzicht, die streefden naar broederschap gebaseerd op gemeenschappelijke idealen en onderlinge hulp, gekoppeld aan diepe eerbied voor het eigen karakter en de levensweg van ieder individu. Andere groepen vormden zich teneinde door eenheid van geloof en gezamenlijke actie een grotere gemeenschap op te bouwen.

De gnosis ontwikkelde zich in een atmosfeer gekenmerkt door religieuze autoriteit. Zij kon de geestelijke kern in de leringen van Jezus nieuwe bezieling schenken, maar hield ook het gevaar in van intellectuele en psychische verwarring. De partijgangers van het blind geloof maakten het geestelijk leven echter ondergeschikt aan de vereisten van organisatorische doelmatigheid. Rond het begin van de derde eeuw hadden deze grondig verschillende opvattingen zich voldoende gekristalliseerd om zich in onderscheiden geografische centra te vestigen en te handhaven.

De gnostici ontvingen veel steun van de oostelijke kerken; het autoritaire standpunt kwam in de gunst in Rome, de zetel van het keizerrijk. Het was misschien onvermijdelijk, dat het steeds scherper wordende conflict zich zou toespitsen in Alexandrië, de stad van de polariteiten.

Origenes, wiens naam afgeleid kan worden van Horus, werd geboren in 185 of 186, mogelijk op de verjaardag van de betreffende god, en zeer waarschijnlijk in Alexandrië. Zijn ouders kunnen heidenen zijn geweest, die zich in zijn jeugd tot het christendom hadden bekeerd.

Marcus Aurelius was gestorven in 180, en zijn zoon Commodus werd een onwaardig opvolger. Een reeks keizerlijke intriges en moorden verergerden de catastrofale koers van het Romeinse Imperium. Tijdens het leven van Origenes waren tirannie en chaos kenmerkend voor de opeenvolgende regeringen, iets minder onder Septimius Severus en Alexander Severus, ofschoon ook zij de christenen vervolgden als vijanden van de gevestigde sociale en politieke orde.

Enkele jaren voor of na de dood van Origenes, bezat Gallië reeds zijn eigen keizer en was een groot deel van het oosterse rijk overgegaan in de handen van Odenathus en Zenobia van Palmyra. In 260 werd keizer Valerianus gevangen genomen door de Perzen. Origenes leefde in een tijd van morele corruptie en sociale gisting.

Men weet heel weinig over zijn kinderjaren en jeugd, tot hij zeventien werd. Zijn vader, Leonidas, erkende vroeg zijn uitzonderlijk verstand en diepe devotie. Toen Septimius Severus een wet afkondigde, waarbij het joden en christenen verboden werd bekeerlingen te zoeken, en in 202 een algemeen verspreide vervolging in Alexandrië uitbrak, werd Leonidas aangehouden en gemarteld. De legende verhaalt dat Origenes hem zou hebben gevolgd, indien zijn moeder zijn kleren niet had verborgen om te verhinderen dat hij het huis zou verlaten. Of dit nu waar is of niet, toch werd dit het begin van de publieke loopbaan van Origenes, want zo jong nog werd hij het hoofd van de catechetenschool van Alexandrië.

De schitterende gnosticus Basilides onderwees in Alexandrië in het begin van de tweede eeuw en werd opgevolgd door de nog grotere Valentinus, die naar Rome verhuisde en er bijna in slaagde daar bisschop te worden.

Toen Clemens Alexandrinus, de leraar en voorganger van Origenes, naar Alexandrië kwam, werd de catechetenschool er geleid door Pantaenus, een stoïcijn die Indië had bezocht en de geestelijke vitaliteit van de leringen van Jezus erkende zonder er de filosofische discipline van zijn eigen opleiding aan op te offeren.

Clemens, die zelf had gestudeerd onder leraren afkomstig uit Ionië, Italië, Syrië en Egypte, ontmoette Pantaenus rond 180 en volgde hem weldra op als hoofd van de catechetenschool. De omzichtigheid van zijn publieke onderricht versluierde de kostbare geheimen, die hij als ingewijde van de mysteriën had leren kennen. Zijn gepubliceerde geschriften werden in heel de geschiedenis van de kerk van het etiket ‘orthodox’ voorzien, maar in het enige overblijvende fragment van zijn persoonlijke correspondentie met de onbekende Theodorus spreekt hij zijn verering uit voor de geheime overleveringen van Jezus.

Volgens Clemens had Marcus, de apostel en eerste bisschop van Alexandrië, twee versies van zijn evangelie geschreven, een voor publiek gebruik en een ander voor gevorderde discipelen, die rijp genoeg waren om over de betekenis van de inwijding te mediteren. Het geheime evangelie beschreef de esoterische leringen en de inwijdingspraktijken van Jezus.

De Alexandrijnse kerk bewaarde de gnostische traditie in haar innerlijk heiligdom voor hen die gereed waren. Alles wijst erop dat Origenes een van diegenen was, want toen Clemens Alexandrië ontvluchtte om de vervolging te ontlopen waarvan de vader van Origenes het slachtoffer werd, benoemde Demetrius, de toenmalige bisschop van de stad, Origenes tot hoofd van de school.

Origenes was toen slechts zeventien, maar hij was het die de normen opstelde waaraan christelijke bekeerlingen moesten voldoen in een omgeving van filosofische verfijning, scheppingsdrang en wetenschappelijke spirituele intensiteit. Hij vatte deze taak aan met groot inzicht en een geweldige energie. Hij organiseerde systematische cursussen en begreep al snel de noodzaak, de kern van de Griekse filosofie te kennen om de leringen van Jezus bij de gecultiveerde klassen ingang te doen vinden. Het moet ergens in deze tijd geweest zijn dat hij zijn reeds grondige opleiding in de klassieken vernieuwde door de lezingen van Ammonius Saccas bij te wonen, wiens eclectische filosofie en universalistisch standpunt later bekend zouden worden als ‘Theosofie’, Goddelijke Wijsheid.

Origenes schonk aan zijn leerlingen methoden van studie die hun moesten toelaten de essentie te ontdekken van elk filosofisch stelsel en elke spirituele lering. Samen met Plotinus, de stichter van het neoplatonisme, en Longinus, die een belangrijke raadsman werd van koningin Zenobia van Palmyra, legde hij de gelofte af, de geheime leringen van zijn Meester nooit openbaar te maken. Het is niet mogelijk deze leringen te reconstrueren uit de geschriften van de christen Origenes en de platonische Plotinus, of men ze nu afzonderlijk neemt of samen, maar in elk geval leeft in hun wijsbegeerte een adem van universaliteit en geestelijke diepte die verder gaat dan de Academie of de kerk van hun tijd.

Toen Origenes met zijn voorbereidend werk gereed was, deed hij twee dingen die hem beroemd zouden maken. Het eerste was zijn vrijwillige zelf-castratie. Bisschop Demetrius prees dit als een daad van opperste toewijding, maar later werd Origenes erom veroordeeld door hen die zijn invloed in de kerk wilden indijken. Het is mogelijk dat zijn neiging tot het martelaarschap daarbij een rol had gespeeld, maar hijzelf beweerde dat de school ook voor jonge vrouwen moest openstaan en dat hij door zijn geste elke verdenking van schandaal kon afweren.

Zijn tweede belangrijke daad was het besluit een geavanceerde school voor christelijke studiën te vestigen. Daarvoor moest hij de eerste systematische theologie in de geschiedenis van het christendom schrijven, een kritische uitgave van het Oude en het Nieuwe Testament verzorgen, en een commentaar bij elk boek van de Bijbel opstellen. De dagelijkse zaken van de catechetenschool liet hij behandelen door zijn leerling Heraclas en zelf legde hij zich toe op de diepere studie en de innerlijke boodschap van zijn religie. Toen hij een oudere maar gedetailleerde aanval van Celsus op de christelijke religie uitkoos om een filosofische verdediging te schrijven, deed hij geen overdreven pogingen om het christendom als uniek voor te stellen, en probeerde alleen te bewijzen dat het de essentie van alle voorgaande stelsels bewaarde en in het bijzonder die welke gevaar liepen in het graduele verval van de klassieke en de hellenistische wereld te verdwijnen. Met de beschuldiging, dat de christenen ook geheime leringen hadden, verklaarde hij zich in 'Contra Celsum' akkoord:

Het bestaan van zekere leringen, die verder gaan dan de exoterische en de massa niet bereiken, is niet slechts eigen aan het christendom, maar ook aan de filosofen. Want ook zij hadden leringen die exoterisch waren, en andere waren esoterisch. Sommige toehoorders van Pythagoras kregen slechts wat de Meester openlijk had gezegd, maar anderen werden onderwezen in de geheime leringen, die niet mochten worden meegedeeld aan oningewijden en ongelouterden. Nooit heeft men de mysteriën aangevallen, noch in Griekenland noch in de landen van de barbaren, omdat zij geheimen hadden… Over deze onderwerpen zou men veel kunnen zeggen, en dingen van mystieke aard, dingen die in overeenkomst zijn met het gezegde: ”Het is goed het geheim van een koning te eerbiedigen”, opdat de manier waarop de ziel bezit neemt van het lichaam niet voor de massa zou worden geworpen.

Weldra verspreidde zijn roem als leraar, commentator en wijsgerige theoloog zich door geheel de christelijke gemeenschap. Hij bezocht Rome en werd uitgenodigd naar Caesarea om er te prediken. Julia Mamaea, de moeder van keizer Alexander Severus, ontving hem aan het keizerlijk hof in Antiochië en luisterde zijn naar uiteenzettingen. In talrijke kerken begon hij doctrinaire disputen te beslechten en wees daarbij op de noodzaak akkoord te zijn over de essentie en vrijheid van gedachte en toepassing te verlenen in haar uitwerking.

Ambrosius, een intieme vriend en bekeerling, verschafte Origenes de nodige fondsen om zijn geschriften te publiceren. Men moest een aantal secretarissen in dienst nemen omdat Origenes verbazend veel schreef: volgens sommige bronnen publiceerde hij in het geheel meer dan duizend boeken, en volgens Epiphanius bijna zesduizend. Ongetwijfeld waren vele hiervan slechts ‘scholia' of korte notities, maar zijn systematische theologie ‘Over de eerste principes' en het antwoord bekend als 'Contra Celsum’ zijn massale werken. Zijn essays 'Over het gebed' en 'Over het martelaarschap' zijn zeer uitgebreid.

In 230 keerde hij terug naar Caesarea, verwierf de bewondering van de congregatie en werd tot priester gewijd. Demetrius, die reeds geruime tijd afgunstig was op Origenes en diens subtiel filosofisch begrip niet apprecieerde, riep een synode van plaatselijke bisschoppen in Egypte bijeen om Origenes te veroordelen; niet wegens ketterij maar voor slecht gedrag.

Origenes stond daarover versteld en besloot zich terug te trekken in een woning waar vrienden hem een toevlucht hadden verzekerd. Daar verbleef hij, zeer gerespecteerd, tot zijn dood. Hij onderwees, schreef en predikte tot hij tijdens een algemene vervolging van keizer Decius in 250 werd gearresteerd. Hij werd zwaar gemarteld, maar overleefde en vatte zijn werk weer op, ofschoon zijn gezondheid was gebroken. Hij stierf in 253.

oor zijn volgelingen was hij een martelaar, maar zijn wijsgerige inzichten, geworteld in de leringen van Plato en Ammonius, zetten aan tot een vitaliteit van denken die de kerk meer en meer mishaagde, temeer daar zij nu door Rome werd gedomineerd, en Rome was in Egypte vertegenwoordigd door Demetrius. De wens een akkoord over de leringen te bereiken, werd verdrongen door de 'simpliciores', zij die beweerden dat geloven voldoende was en die creatief denken van welke soort dan ook vreesden. Die houding bereikte later haar hoogtepunt in de beruchte zin van Tertullianus: "Credo quia absurdum est": "Ik geloof omdat het absurd is." Het esoterische element, van essentieel belang in de kerk van Clemens, kwijnde spoedig weg en, waar het nog overleefde in de geschriften van Origenes, werd het aangevallen.

Methodius, de bisschop van Patara in Lycië, bestreed de filosofie van de 'Eerste Principes'. Later in de vierde eeuw nam Epiphanius, bisschop van Salamis op Cyprus, de knuppel weer op en predikte in Jerusalem tegen het ‘origenisme’. Twee vrienden, Rufinus en Hieronymus, beiden bewonderaars van de geschriften van Origenes, waren daar aanwezig. Hieronymus werd doodsbang en krabbelde terug. Op den duur viel hij zelf de passages van Origenes aan die hij vroeger zonder voorbehoud had verdedigd. Rufinus ging naar Rome en begon de teksten van Origenes te vertalen in het Latijn, opdat men hem eerlijk zou kunnen beoordelen. Hieronymus had de neiging Origenes buiten zijn context te citeren, en Rufinus nam de gewoonte aan minder gevaarlijke omschrijvingen te gebruiken voor passages die een steeds enger denkende kerk konden mishagen. Het meeste van wat nu nog van het werk van Origenes overblijft, is helaas verknoeid en verduisterd.

Rome verklaarde Origenes tot ketter en sloot daarmee de deur naar de gnostische mysteriën van Jezus, maar vele oosterse kerken keurden deze houding stoutmoedig af. Ofschoon Origenes uiteindelijk anathema werd en zijn werken in 532 werden vernietigd door het Concilie van Constantinopel onder leiding van keizer-theoloog Justinianus, bleef zijn lichtend denken invloed uitoefenen op wat later zou opkomen als de oosters-orthodoxe kerk, en daar kan men het nu nog terugvinden.

'Peri archon', in het Latijn 'De principiis' ('Over de eerste principes'), probeerde een coherent geheel van leringen op te stellen dat een kader zou vormen voor groei in spiritueel denken en handelen. Origenes begon met zijn opvattingen over de Godheid. Hij baseerde zijn argumenten o.a. op de volgende passages: Ten eerste, de mozaïsche zin in het Deuteronomium, "Onze God is een brandend vuur." Ten tweede, het gnostische axioma van het Eerste boek van Johannes, "God is licht en in hem bestaat geen duisternis", en ten derde, de verklaring van de psalmist, "In uw licht zullen wij het licht zien."

Hier worden drie karakteristieken van de fundamentele Godheid aangeduid. Eerst en vooral is de Godheid geheel onlichamelijk en spiritueel; ten tweede benadert de mens de Godheid en heeft er deel in door het denken, want spiritueel bewustzijn is de openbaring van de Godheid; en ten derde, het vurige licht van de Godheid vernietigt niet de stof maar "de boze gedachten, beschamende daden en begeerten."

Wij houden staande dat God waarlijk onbegrijpelijk en onmeetbaar is… De werken van de goddelijke voorzienigheid en het plan van het universum zijn als het ware stralen van Gods natuur, in tegenstelling tot zijn werkelijke substantie en wezen, en omdat ons verstand vanuit zichzelf niet in staat is God te aanschouwen zoals hij is, voelt het de vader van het universum aan door de schoonheid van zijn werken en de bevalligheid van zijn schepsels. Men mag daarom God niet beschouwen als een of ander soort lichaam, of ook niet dat hij in een lichaam zou bestaan, maar als een enkelvoudig intellectueel zijn, ... een 'monas’ (eenheid) of 'henas' (enigheid), en de gedachte en de bron waarin alle soorten intellectueel bestaan of verstand hun oorsprong hebben.

De Christos, schitterend geopenbaard in Jezus, is “de eniggeboren Zoon van de Vader”. En dit betekent dat "de eniggeboren Zoon van God de wijsheid van God in haar hypostatisch bestaan is", zonder stoffelijke of lichamelijke karakteristieken. "Wijsheid wordt ook een onbevlekte spiegel van de energie van God genoemd", zijnde de openbaring of het beeld van godheid, maar niet van het absolute Goede, dat de Godheid is. Het menselijk wezen is naar het beeld van God gemaakt, want ieder individu kan in zijn leven het goede manifesteren dat de Christos is, net zoals de Christos het absolute en onkenbare Goede laat doorschemeren. Dit is mogelijk omdat een ontelbaar groot maar beperkt aantal zielen verschijnt als het resultaat van de geweldige maar ingehouden kracht van de Godheid in openbaring.

Gehele naties van zielen worden ergens weggelegd, in een rijk dat het hunne is, met een type van bestaan dat we met het onze kunnen vergelijken, maar ingevolge de verfijning en de beweeglijk-heid van hun natuur, worden zij rondgedragen met de werveling van het universum. Daar worden hun beelden van goed en kwaad getoond; en zolang de ziel in het goede verblijft, heeft zij geen ervaring van verbondenheid met een lichaam... Dat wat door de aard ervan verfijnd en beweeglijk is, de ziel, wordt eerst zwaar, en door dat gewicht naar beneden getrokken, en door haar perversiteit gaat zij een lichaam bewonen… Uit deze toestand rijst zij weer op door dezelfde stadia heen en wordt in haar hemelse plaats hersteld.

I n hun essentie zijn de zielen identiek, en van dat standpunt ook ‘gelijk’, maar door de uitoefening van het vermogen dat in het geïncarneerde menselijke wezen als vrije wil verschijnt, plaatsen zij zich op het pad dat hen naar de stof en de duisternis voert. Hun strijd om bevrijding leidt hen terug naar een spiritueel bestaan, in verhouding tot de verdiensten en de schulden die zij in een lange reeks levens verwerven en oplopen. Engelen, mensen en demonen zijn wezens van dezelfde fundamentele aard, maar de kwaliteit van hun wil verschilt. De leer van de verlossing is daarom universeel.

Iedere ziel die zich naar de Christos keert, klimt opnieuw op naar de onlichamelijke toestand. Zij werpt de duistere, stoffelijke lichamen van de aarde af en vervangt ze door transparante vormen van de natuur van de sterren.

Op den duur wordt zij in het kleed van de Spirituele Zon zelf gehuld. Zelfs Satan, indien zulk een aartsdemon letterlijk bestaat, kan de weg naar verlossing inslaan. Niets of niemand wordt uit het licht van de Christos buitengesloten, tenzij door de uitoefening van de eigen wil. Vernietiging is een vreselijke mogelijkheid, maar geen noodzaak. De keuze bepaalt alles.

Dit universele standpunt van mededogen en zijn verregaande ethische en intellectuele gevolgtrekkingen zijn gebaseerd op een diepgaand begrip van heilige geschriften. Om de interpretatie van de Schrift te vergemakkelijken, stelde Origenes de 'Hexapla' samen, het Oude Testament in alle bekende versies, gegeven in evenwijdige kolommen. Eerst gaf hij de Hebreeuwse tekst. (Origenes leerde Hebreeuws om de oorspronkelijke tekst te kunnen lezen en de religieuze filosofie met de joden in de termen van hun eigen Schrift te kunnen bespreken.) Daarna voegde hij er een weergave van de Hebreeuwse tekst in Griekse lettertekens bij, en vervolgens de nogal letterlijke Griekse vertaling van Aquila. Daarop volgden de minder letterlijke Griekse versies: die van Symmachus, de herziene Septuagint, en die van Theodotion.

Hij zocht en vond ook minder bekende vertalingen, zoals die van Nicepolis en een andere, verborgen in een kruik te Jericho. De volledige 'Hexapla' bevatte meer dan zesduizend pagina's, maar werd nooit geheel gekopieerd en ging verloren tijdens de mohammedaanse verovering van Palestina in de zevende eeuw. De uiterst nauwkeurige studie, die Origenes van deze teksten maakte, versterkte zijn overtuiging dat de Schrift goddelijk geïnspireerd was, wat betekent dat de auteurs wel degelijk door hogere invloeden waren overschaduwd, maar de beperkingen van de schrijvers waren eveneens in hun werk zichtbaar. Origenes vond het niet nodig een strenge canon voor het Nieuwe Testament op te stellen en was bereid, voor bepaalde doeleinden, documenten te aanvaarden zoals het Evangelie volgens de Hebreeën, het Tweede Boek van Petrus, het Tweede en het Derde Boek van Johannes, en Hebreeën (hoewel hij wel aan hun auteurschap getwijfeld schijnt te hebben), en verder de brieven van Clemens en van Barnabas.

Het feit dat een heilige schrift geïnspireerd is, ofschoon deze inspiratie vanaf het begin tijdens de transmissie verduisterd kan zijn, betekent dat zij een innerlijke betekenis bevat, die men moet opspeuren.

In het algemeen hebben heilige teksten een drievoudige betekenis. ‘Spreuken’ suggereert die met de woorden: "Beschrijf deze dingen op drie manieren." De letterlijke betekenis is slechts het voertuig voor de allegorische of symbolische betekenis, zelf de grondslag voor een zuiver geestelijke betekenis. Soms is de schijnbaar letterlijke betekenis in feite afwezig, of zelfs onwaar, zoals in het verhaal over het huwelijksfeest te Kana, waar Jezus water in wijn veranderde. Origenes wist door zijn studie van de symboliek in het Midden-Oosten dat wijn wijsheid betekende. De waterkruiken konden elk twee of drie vaatjes bevatten, wat het idee inhoudt dat de wijsheid soms op twee niveaus kan worden gevonden, en soms op drie.

Er is geen letterlijke betekenis in het Hooglied, want zijn vulgaire erotiek is de Godheid onwaardig. In zijn 'Commentaar op Johannes', stelde Origenes dat het verhaal over Jezus die de geldwisselaars uit de tempel ranselt, letterlijk genomen, onwaar is want de priesterlijke overheid zou een Galileeër van nederige afkomst nooit zulk gedrag toestaan. Maar indien men de tempel beschouwt als een symbool voor het menselijk lichaam wordt het verhaal waarachtig en krijgt het een grote betekenis. Letterlijk genomen, zijn de wetten van Mozes noch zo elegant gefraseerd, noch zo logisch opgebouwd, als die van Athene en Sparta:

En wat de mozaïsche wetgeving betreft, moet men erkennen dat sommige van deze wetten in hun letterlijke betekenis opvallend irrationeel zijn en andere gewoon onmogelijk.

Men moet de innerlijke betekenis zoeken van rechterlijke bevelen die, naar de letter genomen, irrationeel zijn en men dient die ethische voorschriften te onderscheiden, die zonder verdere interpretatie nuttig zijn. Verhalen moet men lezen zoals Chrysippus de Griekse mythen las. Grosso modo is er een overeenkomst tussen de drie niveaus van betekenis van de Schrift en de drieledige indeling van de mens bij Paulus in lichaam (letterlijk), ziel (allegorisch) en geest. De richting die Origenes had aangeduid, bracht anderen tot nog meer uitgewerkte niveaus van interpretatie met christologische, ecclesiologische, mystieke en eschatologische betekenissen. Deze tendens vond haar hoogtepunt in de 'Heptaplus' van Pico della Mirandola, een zevenvoudige commentaar op Genesis.

De neiging tot letterlijke opvattingen is geheel toelaatbaar bij de toegewijden en de zuiveren van hart, want zij volgt bij hen uit een waarachtige eenvoud, maar het ideologisch te letterlijk nemen is helemaal onaanvaardbaar: het legt één bepaalde interpretatie op, of een judaïserende neiging het evangelie te beperken tot een stel rituele wetten. Wanneer een heilige lering gereduceerd wordt tot louter historisch feitenmateriaal en morele reglementen verliest zij haar betekenis. De mens moet de geestelijke en morele boodschap van de Schrift zelf belichamen, zodat zij levende feiten en zelf-ordenende krachten worden. Dan “wordt het Woord tot vlees". In 'Contra Celsum’ zegt Origenes:

Alleen door de tekst en het historisch verhaal kan men de waarheid van wat Jezus overkomen is niet ten volle begrijpen, want voor hen die de Bijbel op een meer intelligente manier lezen is het duidelijk dat daarin ook een symbool is neergelegd. Zo bevat het verhaal van de kruisiging de waarheid aangegeven door de woorden, “Ik werd met Christus gekruisigd”, en ook de zin van de woorden, “Het weze ver van mij elders glorie te zoeken dan in het kruis van onze Heer, waardoor de wereld in mijzelf werd gekruisigd en ik in de wereld.” Zijn dood was nodig omdat “door de dood die hij stierf, de zonde in hem voor eens en voor altijd stierf”, en omdat de rechtvaardige zegt dat hij “gelijk hem wordt in zijn dood” en “indien we met hem gestorven zijn, zullen we ook met hem leven.”

Voor Origenes is het drama van het Nieuwe Testament het beeld van de eeuwige waarheid, de waarheid van de kosmologie en de kosmogonie, van wat is en kan zijn. Om deze waarheid te begrijpen moet de mens de Christus in zijn ziel en denken laten inwonen, net zoals Jezus zelf tot de velen in parabelen sprak, maar zijn leerlingen meenam naar een particulier huis om de betekenis ervan te verklaren. Spirituele verlichting is niet mogelijk zonder voorafgaande studie en creatief denken, maar nauwkeurige geleerdheid is nutteloos zonder praktische toepassing. Voor Origenes is er een fundamentele eenheid van verstand, wil en geest.

De ware Christus moet bereid zijn aan de wereld te sterven, en dit kan letterlijk martelaarschap betekenen. Het is evenwel nodig weerstand te bieden aan de neiging eigengerechtigd en zelfverheerlijkend zelfmoord te plegen. Martelaarschap is de bereidheid te lijden en te sterven voor een principe gebaseerd op begrip, te weigeren de functie van getuige voor de waarheid op te geven onder sociale of politieke druk, het moeilijke lot te aanvaarden, maar niet het te provoceren.

Tegelijkertijd moet de ware christen zich dikwijls, indien niet voortdurend, overgeven aan het gebed. Er zijn vier soorten gebeden: de smeekbeden, de voorgeschreven gebeden, gebeden gericht op voorspraak of tussenkomst, en dankgebeden. Gebeden voor dank of tussenkomst mogen aan mensen gericht worden, en smeekbeden aan de ‘heiligen’; zij die op hetzelfde spirituele pad staan als de gelovige. Het ware gebed vraagt niet om iets en kent niets toe. Het is de hunkering van de ziel naar de Godheid, die verhevener is dan zelfs wijsheid en licht en eeuwig leven. Daar het koninkrijk der hemelen immanent en geestelijk is, is het ware gebed gericht op de versterking van dit besef in de ziel: zij moet er zich meer en beter van bewust worden en dit tot uitdrukking laten komen in het leven van de discipel.

Als het spirituele voor ons aanwezig is, en wij door God verlicht worden in het bezit van het waarlijk goede, zullen wij geen woorden verkwisten aan de armzalige schaduw, want alle stoffelijke en lichamelijke dingen zijn hoe dan ook niet meer dan lege en zwakke schaduwen… Het gebed dat geestelijke en mystieke zegeningen betreft heeft altijd en in alle gevallen weldadige gevolgen.

Origenes beleefde zijn leringen en bracht groot spiritueel en intellectueel begrip samen in een harmonieuze eenheid. Beide zijn zichtbaar in zijn geschriften. In zijn Homilieën of sermoenen vinden we steeds een onwankelbaar mededogen, en zijn discipel Gregorius getuigt in zijn brieven van de edelmoedige vriendschap die zijn meester hem toedroeg. Pas toen Origenes tweeënzestig was, liet hij toe dat zijn sermoenen voor het nageslacht werden opgetekend.

Meer dan welke andere denker van de vroege kerk ook was Origenes een voorbeeld van zijn eigen lering dat wij bovenal moeten verhinderen "dat onze ziel kinderloos of onvruchtbaar zou zijn" en "dat wij naar spirituele wetten moeten luisteren met spirituele oren".

Hij geloofde met heel zijn hart dat de mens, individueel en collectief, zijn eigen lotsbestemming kiest, in een universum van intelligente en goddelijke wet.

Dat het onze taak is een goed leven te leiden en dat God dit van ons verlangt, niet alsof het zijn werk zou zijn of als iets dat ons door een ander opgelegd is noch, zoals sommigen geloven, als een noodlot maar als onze eigen taak. De profeet Micha getuigt hiervan wanneer hij zegt: “Ik zal u, o mens, te kennen geven wat goed is, en wat de Heer van u begeert: voorwaar recht te doen, en barmhartigheid te beminnen, en wijselijk te wandelen in de wegen van uw God." (Micha, VI, 8)


(Vertaald uit Hermes", Concord Grove Press, Santa Barbara, Califonia, USA, Jaargang VI, juni 1980, pp. 275 - 285.)