Synesius - Filosoof en bisschop

Probeer zelf op te klimmen, maar doe de goden niet afdalen. Wees voorzichtig wat jezelf betreft, in alle omstandigheden en op alle niveaus, alsof je in vijandelijk gebied in een legerkamp woonde. Leef als een goddelijke ziel omringd door demonen. Zij zijn uit de aarde geboren en we mogen veronderstellen dat zij ons zullen aanvallen, daar zij boos en agressief worden wanneer iemand binnen hun grenzen wetten en gewoonten eerbiedigt die zij niet kennen.

SYNESIUS

De geschiedenis van de mensheid is als een onophoudelijke afwisseling van eb en vloed, van plannen, idealen en realisaties, maar ook van desintegratie en wanhoop. Haar brandpunten liggen in steeds veranderende centra van energie en verlichting. Steeds wanneer deze genoeg tijd en ruimte krijgen om zich te vestigen en te groeien, worden ze tot beschavingen en culturen die aan de geschiedenis haar maat en ritme verlenen.

Binnen deze synoptische structuur bewegen zich talloze kleinere stromingen op en neer, heen en weer. Ze weven met actie en reactie het complexe patroon van het leven, dat de uitdrukking is van de archetypische monadenstroom die de mensheid leidt en tot gids strekt. Elke draaikolk in de grote stroom ontwikkelt zich volgens zijn eigen logica en draagt op zijn bijzondere manier bij tot het panorama van het menselijk bestaan.

Zo bracht Macedonië Alexander voort, Mongolië Dzjengis Khan, Britannië Arthur en Arabië Mohammed.

Wanneer het menselijk geheugen bepaalt wat het als belangrijk in de geschiedenis zal beschouwen, is zijn keuze vaak grillig en op zijn best arbitrair. Cyrenaica, de streek die grofweg overeenkomt met het hedendaagse Libië, is in de opgetekende geschiedenis nooit het toneel van spectaculaire gebeurtenissen geweest.

Hoewel het gebied nu en dan blootgesteld was aan de rooftochten van nomadenstammen uit de woestijn, heerste er een gezonde en rustige levenswijze, die in zekere zin een voorbeeldige belichaming kreeg in de persoon en het leven van Synesius, aristocraat, Helleen en christen. Hij was een van de weinigen die een duidelijke visie op de betekenis van zijn tijd had. Hij probeerde de gewelddadige vloedgolven van barbaarsheid en dogmatisme te stuiten en de bloesem van de klassieke wereld aan het nageslacht door te geven.

De stad Cyrene ( Kurene) werd rond 630 voor Christus gesticht als Griekse kolonie door Aristoteles, een Doriër en Spartaan die met zijn gevolg van het eiland Thera kwam en de nieuwe stad regeerde als koning Battos. Op den duur breidde de streek zich uit tot vijf belangrijke steden en stond daarom bekend als de Pentapolis (1). Ofschoon de afstammelingen van Battos, de Battiaden, in heel de geschiedenis van de Pentapolis invloedrijke posities bekleedden, viel het gebied tijdens de veldtochten van Cambyses II onder de Perzische overheersing. Tegen 480 v. Chr. was Cyrene opnieuw vrij, maar in 331 v.Chr. werd het een autonoom deel van het rijk van Alexander de Grote.

Toen Berenice, de dochter van de koning van Cyrene, Ptolemaeus III huwde, werd Cyrenaica vanuit Alexandrië geregeerd. Na de val van Egypte werd het een tamelijk belangrijke Romeinse provincie. De grote hoeven en boomgaarden leverden aan Rome, en later aan Constantinopel, graan en olie en de Libische paarden waren in het gehele gebied van de Middellandse Zee erg gewild.

De Pentapolis werd voldoende welvarend om met haar stadscultuur te kunnen delen in allerlei aangename voorzieningen, maar ook om de eenvoudige genoegens van het landelijk leven, de gemeenschappelijke feesten van oogst en jacht, in stand te kunnen houden.

Strabo (2) schreef dat Cyrene groot werd door de kwaliteit van haar gronden, en door ‘de beste van alle onze paarden en vruchten voort te brengen’ . Herodotus schreef aan de Libiërs de uitvinding van het vierpaardengespan toe. Cyrene gaf de wereld ook grote denkers, zoals Callimachus, de dichter, en Eratosthenes, hoofd van de Alexandrijnse bibliotheek. Hij was het die met merkwaardige precisie de omtrek van de aarde had berekend en die de eerste pogingen ondernam om een wetenschappelijke chronologie van de historische gebeurtenissen op te stellen, te beginnen met de Trojaanse oorlog.

De ‘Cyrenaici’ van de vierde en derde eeuw voor Christus waren voorlopers van de Epicuristen. Aristippus van Cyrene stelde dat men alleen zijn eigen gewaarwordingen kan kennen en dat het genot daarom het enige verstandige doel van het menselijk streven kan zijn; daar men de gevangene van de zintuigen is, vindt hij alle genoegens even waardevol. Theodorus, zijn opvolger, stelde geluk gelijk met opgewektheid en vond daarin een basis om tussen grotere en kleinere geneugten te onderscheiden.

Anniceris legde de nadruk op de genoegens van de vriendschap, de samenleving en de vaderlandsliefde, maar Hegesias beschouwde alle genot als begoocheling en beweerde dat de mens niet op meer mocht rekenen dan op het vermijden van pijn. Volgens hem moest men de dood verwelkomen, omdat die het einde van alle pijn betekent.

De Libiërs waren praktisch ingesteld en de stoïsche inzichten werden door hen zeer geapprecieerd. Evenwel bestond er eveneens belangstelling en eerbied voor de neoplatonische leringen. Zoals overal elders en ook nu nog was er een onmiskenbaar parochiaal patriotisme: de christenen van de Pentapolis waren er trots op dat, volgens het Nieuwe Testament, ‘een man uit Cyrene’ het kruis van Jezus voor hem had gedragen.

Synesius werd geboren te Cyrene rond 370. Z ijn familie stamde af van de stichter van de stad. Met zijn broer Euoptius en zijn zuster Stratanice kon ze zonder vrees voor tegenspraak zeggen dat ‘de openbare monumenten van Cyrene de opvolging van Heracles tot mijzelf’ bewijzen en dat, ‘vanaf Eurysthenes, die de Doriërs naar Sparta bracht, tot aan mijn vader, mijn stamboom hier gebeiteld staat.’ Synesius kreeg een opvoeding die met zijn aristocratische afkomst overeenkwam en was sterk doordrongen van de 'paideia', de idealen van de Griekse cultuur.

Vanaf zijn prille jeugd bezat hij een diepe zin voor het heilige en hunkerde hij naar gemeenschap met het Goddelijke. Tegelijkertijd leerde hij het leven van de landelijke adel naar waarde schatten: hij hield van landbouw, was erg gesteld op het kweken en africhten van paarden en werd geboeid door de jacht. In zijn jeugd had hij bijzondere belangstelling voor de welsprekend-heid en leerde zich uit te drukken met grote schoonheid en precisie. In 393 vergezelde hij Euoptius naar Alexandrië, mogelijk om er in het Museum te studeren, en daar ontmoette hij Hypatia.

In haar herkende hij de belichaming van alles wat hem steeds dierbaar was geweest: de hoogste idealen van de 'paideia', de deugd van een vervolmaakt karakter, politieke scherpzinnigheid , praktische bekwaamheid, en een filosofisch inzicht dat dit alles tot een levend voorbeeld van menselijke uitmuntendheid samenbond. Stapsgewijs maar met grote intensiteit voelde hij zich bekeerd tot het filosofische leven dat Hypatia vertegenwoordigde.

Voortaan legde hij al zijn wijsgerige en literaire geschriften ter goedkeuring aan haar voor alvorens ze te publiceren. Hij vroeg haar om raad in persoonlijke, politieke en wetenschappelijke problemen, leerde de dialectische methode gebruiken die zij, in navolging van Ammonius Saccas, onderwees en prees haar deugden bij vriend en vijand.

In een brief aan zijn medeleerling Herculianus (3) beschreef hij de speciale band tussen hen beiden: ‘…wij zagen met eigen ogen en hoorden met eigen oren de ware vertolker van de mysteriën der filosofie.’

Synesius bracht verscheidene jaren van studie bij Hypatia door. Gezien zijn voorname politieke rang in Cyrenaica moet hij velen van de vooraanstaande burgers van Alexandrië hebben gekend. De christelijke discipelen van Hypatia verschilden enorm van de benden die in 392 het Serapeum hadden ontheiligd, en hij begon na te denken over de toekomst van de wereld zoals hij die kende en liefhad. Cyrene had geleden onder de rooftochten van woestijnstammen, met name de Macetae en de Ausuriërs, zodra die hadden ontdekt dat door de keizerlijke en religieuze onrusten in Constantinopel de provincie onbeschermd was achtergelaten.

Synesius klaagde erover dat het jaarlijkse bezoek van de belastingontvanger het enige concrete teken van de keizer was. In 397 keerde hij van Alexandrië om praktische redenen huiswaarts. Hoewel zijn eigen situatie relatief veilig was, hadden ziekten en rooftochten de Pentapolis zware schade toegebracht.

Hij aanvaardde een openbare functie (4), en naar aanleiding van een of ander geschil over de toekomst van de provincie vond hij het raadzaam een tijd lang op reis te gaan.

Hij nam deze gelegenheid te baat om Athene te bezoeken, dat nog maar een schaduw van zijn vroegere glorie was, en ging ook naar Antiochië.

Terug thuis trekt hij zich het lot van ‘ de armen en de vernederden’ aan en voelt zich er mede verantwoordelijk voor. Wanneer hij, tegen zijn persoonlijke voorkeur in, wordt aangezocht om de leiding van een gezantschap naar het keizerlijk hof op zich te nemen teneinde een kwijtschelding of vermindering van belastingen te verkrijgen, aanvaardt hij slechts met tegenzin. Hij brengt ‘drie onbeschrijfelijke jaren’ door in de hoofdstad van het rijk. (5)

Zodra hij in dit centrum van het nog in wording zijnde Byzantijnse Rijk aankwam, begon hij er zich duidelijk rekenschap van te geven dat de gehele beschaving hier in de weegschaal lag. Hij zag in dat het christendom geen louter voorbijgaande mode was. Toen reeds was het in bepaalde opzichten sterker georganiseerd dan het keizerrijk zelf. De religie van zijn voorvaderen was door de keizerlijke wetgeving een reeks dodelijke slagen toegebracht, ofschoon op die manier slechts datgene kon worden vernield dat zich ook niet meer door collectief engagement staande kon houden.

Keizer Julianus had geprobeerd de oude religie in ere te herstellen op basis van de neoplatonische filosofie en Jamblichus had de theürgische mysteriën gepropageerd, maar beide pogingen hadden gefaald omdat ze waren verbonden aan een type van tempeldiens-ten dat niet meer gangbaar was.

Om het hart van de Helleense cultuur, de geest van de antieke wereld, te laten overleven, moest dit gebeuren binnen de context van de kerk. En in Constantinopel begon Synesius nu met het gieten van oude wijn in nieuwe kruiken: hij zou proberen de antieke waarden in de nieuwe religie te laten voortleven.

Ammonius Saccas had de basismethode gegeven door zijn universele interpretatie van de spirituele waarheid, die tot op zekere graad in iedere filosofie en religie kan worden gevonden.

Hypatia had de deur geopend door vrijelijk christelijke studenten tot de Alexandrijnse Academie toe te laten. Haar hoofddoel was filosofie en de groei van de ziel, niet dogmatische ruzies en aanspraken op exclusiviteit.

Origenes had bewezen dat zij die voor het meest intense spirituele streven rijp waren, de diepste mysteriën in de boodschap van Christus konden vinden. Synesius op zijn beurt zag in dat het de taak van de kerk was het essentiële van het spirituele bewustzijn in de mens te redden en te dienen en alles wat erbij was gebrouwd en reeds was afgestorven, links te laten liggen.

Keizer Arcadius ( 6) was vroom, onbekwaam en, volgens de opinie van Synesius, ‘als een rund’ .

Aurelianus was de ‘pretoriaanse prefect’, de hoogste rechterlijke ambtenaar, in het Oost-Romeinse Rijk. Hij was een orthodoxe christen en een intelligente en bekwame beheerder. Gainas, een Goot die door de rangen van het leger was opgeklommen tot bevelhebber, was een tegenstander van Aurelianus en zijn volgelingen.

Onder invloed van Flavius Stilicho, de Vandaalse militaire bevelhebber in het westen, (360-408), had Gainas de eerste minister Rufinus vermoord, een verlies dat door velen als een weldaad werd beschouwd. Gainas had ambities en had zijn oog zelfs op de troon laten vallen.

Om dit doel te bereiken had hij een van zijn Gotische vrienden, Tribigild, aangezet tot opstand in Klein-Azië en daarna overtuigde hij Arcadius van de noodzaak een militaire expeditie te organiseren om de opstand neer te slaan. Door deze operatie kon hij zijn andere Gotische vrienden op de hoogste posten in het leger benoemen, zodat hij weldra heel de militaire macht van het oostelijk Rijk onder zijn controle had.

 

Synesius zag het gevaar voor Constantinopel in en deed een beroep op de keizer. Hij werd op het hof in audiëntie ontvangen en hield een redevoering ‘Over het koningschap’ met zo'n grote welsprekendheid dat dit als een van de meesterwerken van die periode wordt beschouwd.

De ware koning, beweerde hij stoutmoedig, leeft voor het welzijn van zijn volk; hij is aldus de vertegenwoordiger van de goddelijke voorzienigheid en moet in zijn eigen natuur de spiritualiteit doen zegevieren om de ‘democratie van de hartstochten’ omver te werpen.

Maar in feite was de Romeinse keizer het centrum geworden van eindeloos praalvertoon en pseudoreligieuze riten.

De vrees dat Gij als een gewoon mens zult worden door U vaker te vertonen, maakt van U een gekluisterde gevangene die door zichzelf wordt belegerd, die niets ziet of hoort wat zijn praktisch inzicht zou kunnen ontwikkelen, die alleen de genoegens van het lichaam najaagt, en dan nog de meest zinnelijke, zoals de tastzin en de smaak, en die in feite het leven van een weekdier leidt. Zolang gij de mannelijkheid versmaadt, zult ge nooit de perfectie van het menszijn bereiken.

Zulke afgeleefde, versleten wezens worden omringd door kleingeestige hovelingen. Barbaarse huurlingen, die hoegenaamd geen respect hebben voor wat dan ook in het keizerrijk en zeker niet voor zijn burgers, grijpen de macht en bedreigen de troon, en daarmee alles wat hij dient te vertegenwoordigen. Politieke macht en keizerlijk recht worden op de markt van de gouverneurspaleizen gekocht en verkocht. Alleen de keizer kan de situatie redden door integere ambtenaren aan te stellen en als een echte koning te handelen.

Deze openhartige rede was typerend voor het ongehoord moedige karakter van Synesius. Hoewel het hof zijn woorden met belang-stelling en bewondering had aangehoord, bleef Arcadius besluiteloos weifelen tot de gebeurtenissen hem tot handelen dwongen. Gainas eiste dat Aurelianus, en eveneens Saturninus, een andere militaire bevelhebber, aan hem zouden worden overgeleverd. Arcadius gaf toe, en beiden werden verbannen. Zelfs toen Gainas zijn troepen Constantinopel binnenleidde, bleef Synesius openlijk trouw aan zijn verbannen vriend.

De kerk ging nu zeer ver in het bestrijden van alle mogelijke dissidentie. Ten eerste stond zij erop dat de politieke loyaliteit, zoals de traditie het had gewild, ook verder met de staatsgodsdienst zou worden geassimileerd. Trouw aan de staat kon dus niet zonder trouw aan de kerk, en zij maakte van elk niet-christelijk religieus engagement een vorm van verraad aan de staat. Ten tweede baseerde zij de versterking van haar instellingen op welbepaalde houdingen: de dienaren van de staat moesten haar opvattingen over de goddelijke openbaring erkennen, de letterlijke interpretatie van de Heilige Schrift aanvaarden en trouw zijn aan de hiërarchie van de bisschoppen. Op die manier werden alle meningsverschillen met de instructies van de bisschop van Rome of die van de Byzantijnse keizer tot ketterij verklaard en onbarmhartig vervolgd. De keizer behield de titel van 'Pontifex maximus'. (13)

Caesarius, de broeder en vijand van Aurelianus, was na diens verbanning pretoriaanse prefect geworden en had Gainas in de metropool verwelkomd. Daarop ontsloeg Gainas een groot deel van de garnizoenen, verzwakte aldus de verdedigingsmacht van de stad, en bereidde zijn staatsgreep voor.

Maar op het moment dat alles voor het keizerrijk verloren leek, veroorzaakte Gainas te vroeg een schermutseling met de paleiswacht, terwijl zijn eigen troepen daarop niet voorbereid waren. De noodklok werd geluid en het volk, dat reeds op de rand van paniek verkeerde, bewapende zich en deed een aanval op de Goten in de stad en op de wallen. Eindelijk tot actie aangespoord verklaarde Arcadius Gainas tot publieke vijand, en de burgers deden het overige.

De Goten werden gedood en Gainas vluchtte naar Thracië.

Ofschoon hij aan de Romeinse soldaten ontsnapte, werd hij niet lang daarna gedood door Uldes, de Hun, en Aurelianus keerde in triomf naar Constantinopel terug.

Synesius moet met deze gang van zaken zeer tevreden zijn geweest.

Hij had daarin zijn rol gespeeld en vanuit zijn standpunt bezien, kregen de gebeurtenissen een verstrekkende symbolische betekenis.

Ten eerste hadden de krachten van de orde die van de chaos overwonnen; ten tweede bewezen ze dat het christendom en de mediterrane cultuur verenigbaar waren, in het bijzonder wanneer aan twee voorwaarden werd voldaan: het keizerrijk moest de geest van de christelijke instellingen ondersteunen, en het christendom moest de Helleense ideeën van de rede, opvoeding, politieke actie en machtsuitoefening huldigen.

Keizer Julianus had het christendom beschouwd als een anti-religieuze bedreiging voor de spirituele gevoeligheid van de Grieks- Romeinse wereld, maar Synesius zag dat antireligieuze karakter vooral in de krachten van het nomadische, (hoofdzakelijk Germaans) barbarendom. Hij besefte heel goed wat voor christelijke excessen er waren en kende de hatelijke neiging tot dogmatisme en doctrinaire exclusiviteit, maar hij was er ook getuige van geweest dat christenen zich konden verheffen tot de dienst aan het meer algemeen belang.

Uiteindelijk heeft hij uit deze woelige gebeurtenissen ook begrepen dat de cyclussen hun loop moeten hebben. De antieke wereldvisie van de Grieken, door de goden zelf ingesteld, had haar tijd uitgediend, en nu rees een nieuw wereldbeeld op.

De spirituele bewegingen ingeluid door Orfeus, Pythagoras en Plato werden door de goddelijke verschijning van Jezus vernieuwd en verjongd en daarmee begon een nieuwe cyclus, waarvan de inhoud in samenklank met die van de vorige moest verlopen. De intuïtieve filosoof, die de mysteriën van het leven kon aanvoelen, kon ook de onzichtbare waarheid achter de sluier van de schijn herkennen.

Synesius geeft deze opvattingen te kennen in een verhandeling ‘Over de voorzienigheid’ (7), geschreven als een allegorisch verhaal over de strijd tussen twee vijandelijke broeders, de goede Osiris (Aurelianus) en de boze Typhos (Gainas), de zoons van de mythische Egyptische koning Taurus (Arcadius). Gezien de inhoud van de redevoering ‘Over het koningschap’, is het niet verwonderlijk dat Taurus in deze allegorie geen belangrijke rol speelt.

Kort nadat Aurelianus tot consul was benoemd, verkreeg Synesius de zo verhoopte vermindering van belastingen voor Cyrenaica en daar zijn taak was volbracht, trok hij zich maar al te graag terug uit Constantinopel.

Het is misschien karakteristiek of symbolisch te noemen dat hij de stad juist kon verlaten terwijl er een aardbeving aan de gang was. In Alexandrië bezocht hij Hypatia en zijn broer Euoptius en huwde er in 403 een christin. Het was nog in de tijd toen Theophilus bisschop van Alexandrië was. Hij was niet zo dogmatisch als Cyrillus, zijn opvolger, maar hij was ook een opportunist, die meer gevoel voor subtiliteit had dan de moordenaar van Hypatia zich kon voorstellen.

Synesius onderhield nauwe banden met de Alexandrijnse Academie en met invloedrijke neoplatonisten in Constantinopel, maar hij telde ook vooraanstaande christenen onder zijn vrienden. Hij had dus bewonderaars aan vele zijden, en dat zal ook wel het gevolg zijn geweest van zijn duidelijk bewezen morele integriteit en groot politiek inzicht. Hij woonde in Cyrene; men kon hem dus van veraf bewonderen, en de zuiverheid van zijn karakter kon op de Alexandrijnse christenen niet dezelfde indruk maken als de meer militante houding van Hypatia.

Nadat hij een tijd in Alexandrië had doorgebracht, werd hij in 405 teruggeroepen naar Cyrene om het hoofd te bieden aan een inval van de Ausuriërs. Voor het eerst kon hij zijn militaire capaciteiten aanwenden en hij won daardoor de dankbaarheid van de Libische bevolking. Daarna trok hij zich terug op zijn landgoed, werd eens te meer herenboer en verwekte er tot zijn vreugde drie kinderen. In deze korte jaren van betrekkelijke vrede en scheppingsdrang schreef Synesius brieven, essays en verhandelingen. Hij droeg bij tot de adoxografie, de humoristische kunst die zich erop toelegt een ordinair onderwerp te behandelen met de grootste ernst.

Synesius had veel bewondering voor de redenaar Dio Chrysostomus (Dio met de gouden mond). Die had 'De lof van het hoofdhaar' geschreven en Synesius volgde hem na met 'De lof van de kaalheid', waarin hij stelde dat het kale hoofd beter de volmaaktheid van de sfeer benadert en daarom dichter bij het Ene staat.

In deze grappen gebruikte hij neoplatonische ideeën die hij zelf au sérieux nam, maar hij onthield zich van spot gericht tegen andere scholen. (8)

Zijn volgende belangrijke werk was de 'Dion', een bespreking van de onderlinge afhankelijkheid van filosofie, religie en cultuur, die alle onontbeerlijk zijn voor een vaste greep op de werkelijkheid.

In dit essay oefent Synesius kritiek uit op de mannen in de witte mantels (de filosofen) en de mannen in het zwart (de monniken). Hij verwerpt het stoïsche idee dat een beschaafde taal voor de filosofie -de liefde voor de wijsheid- onnodig is, of zelfs een hinderpaal voor het begrip zou zijn. Om zijn standpunt kracht bij te zetten, citeerde hij Dio, een stoïcijn:

Want ik meen dat de wijsgeer in geen geval grof of gemeen mag zijn, maar eerder een adept in de verfijnde en gecultiveerde manieren, door en door Helleen, wat voor mij betekent dat hij moet kunnen communiceren en met de mensen omgaan door het bekwame gebruik van alle vormen van literaire welsprekendheid.

 

De wijsbegeerte is tegelijkertijd sublieme kunst en eerste wetenschap.

De wijsgeer moet ‘als geleerde, kennis verwerven, maar als wijsgeer zal hij elk ding kritisch onderzoeken’.

Zo iemand kan de mysteriën van het filosofisch bewustzijn mededelen, maar hij kan ze ook versluieren. Indien hij niet over de ruime en toch precieze kundigheid van een volleerd spreker beschikt, ‘zal een van twee neigingen hem overvallen: ofwel te zwijgen, ofwel te spreken over dingen die niet geoorloofd zijn’. De nodige bekwaamheid het juiste moment te kiezen is karakteristiek voor de wijze.

Monniken, daarentegen, trekken zich uit de wereld terug, maar geven dan ook de idealen van de 'paideia' op. Wanneer ze ontdekken dat ze niet onophoudelijk kunnen mediteren, zetten ze zich aan het manden vlechten, een bezigheid die op zichzelf nuttig is, maar geen hulp biedt aan het denken dat naar de Godheid hunkert. In de plaats daarvan beginnen ze over God te debatteren; ze geven zich over aan het zoeken van argumenten en worden enggeestig. Ze houden zich streng aan hun regels, maar begrijpen de redenen van hun handelingen niet.


‘Zij willen van mij hun discipel maken, beloven me dat ik in een oogwenk een gladde spreker over de goddelijke dingen zal worden, en dat ik dagen en nachten lang krachtige toespraken zal kunnen houden.‘ Zulke houdingen zijn een ontheiliging van het Goddelijke.

In zijn essay ‘Over de Dromen’ leerde Synesius dat de Ziel in de diepe slaaptoestand in het Goddelijke is gewikkeld, maar dat ze het zuivere besef dat ze daarvan heeft niet aan het wakend bewustzijn kan mededelen. Dankzij de gewoonte van matiging, de zelftucht van de deugden en voortdurende aspiratie kan het bewustzijn voldoende transparant worden om aanduidingen van de Godheid te ontvangen, die de vorm kunnen aannemen van raad en leiding in de context van geestelijke en materiële gevaren. (9)

Toen de bisschop van Ptolemaïs in 409 was gestorven, verlangde de bevolking dat Synesius het ambt zou overnemen, daar hij bekend stond om zijn bekwaamheid, menslievendheid en vroomheid. (10)

Theophilus, de bisschop van Alexandrië, greep de gelegenheid aan en stelde voor hem te benoemen. Synesius was onaangenaam verrast en stribbelde tegen. Hij vond zich spiritueel onwaardig en filosofisch ongeschikt voor dit ambt:

Het aanbod van het bisdom is een compliment, maar ben ik er de juiste man voor? Ik geloof het niet… In ernstige zaken kies ik mijn eigen weg , en ik ben ook gesteld op mijn amusement. Nu moet een bisschop even goed zonder vermaak kunnen leven als God zelf. En in ernstige en heilige zaken kan hij niet onafhankelijk zijn en zijn eigen weg gaan, maar moet hij aan iedereen behoren, en onderwijzen wat is erkend. Hij moet een man zijn die zaken kan beredderen, eindeloos veel taken op zich kan nemen en ook nog zijn spiritueel leven in stand houden. En wat mezelf betreft, ik vind het al bevuilend de stad in te gaan.

Na lang nadenken liet Synesius weten dat hij toch bereid zou zijn het heilig ambt te aanvaarden, maar hij verbond er voorwaarden aan. Hij was gehuwd en wilde zich niet van zijn vrouw scheiden.

Verder vond hij zekere orthodoxe leringen weerzinwekkend, en hij drong aan op zijn vrijheid te geloven dat de ziel niet bij de geboorte wordt geschapen maar in alle eeuwigheid bestaat; dat de wereld in de letterlijke zin noch is geschapen noch zal worden vernield; dat de incarnatie van Jezus, hoewel goddelijk, niet uniek was in de geschiedenis; dat de verrijzenis van de doden een mysterie is dat niet in de leer van de fysieke wederopstanding wordt geopen-baard; en dat de christelijke leringen filosofische waarheden verbergen die niet in preken en sermoenen mogen worden onthuld.

Als bisschop zou hij in het openbaar onderricht orthodox zijn, dit wil zeggen dat hij ‘mythisch’ zou spreken, maar in de privésfeer moest hij vrij zijn om naar believen te filosoferen.

Theophilus piekerde er acht maanden lang over, maar op den duur besloot hij toch Synesius bisschop van Ptolemaïs te maken met bevoegdheid over geheel Cyrenaica. (11) Hij werd snel gedoopt, gewijd en geïnstalleerd. Synesius nam zijn plichten zeer ernstig, verzamelde geld voor de armen, prees verdraagzaamheid en onderwees een stichtelijke maar afgeknotte christelijke leer. Zoals hij in zijn leven steeds had gedaan, handelde hij met overleg, trefzeker en krachtig.

Toen Andronicus, ‘een man uit het midden van de tonijnvissers’, tot gouverneur van Cyrenaica werd benoemd, wilde deze zich vanaf het begin een strenge meester tonen. Hij verklaarde bij edict dat hij het traditionele asielrecht van de kerk niet zou erkennen en beroemde zich erop dat hij zelfs een man zou laten martelen die zich aan de voeten van Christus vastkluisterde.

Synesius riep een synode bijeen, zond een lijst van specifieke beschuldigingen naar de kerken, en sloeg Andronicus in de ban. Deze gaf toe, en vroeg om vergiffenis, wat ook werd toegestaan.

In een ander geval hadden twee bisschoppen een ernstig geschil over het bezit van een klein fort, dat aan een van hen toebehoorde. De ander nam het in, hield het bezet, en wijdde het als kerk, waarbij hij de heilige riten gebruikte om zijn aanspraak op rechtmatige eigendom te ondersteunen

De synode was van mening dat men de consecratie niet mocht herroepen, maar Synesius oordeelde dat er een groot verschil bestaat tussen sacrament en bijgeloof: riten ontdaan van de geest hebben geen betekenis. De geest van de Godheid is niet aanwezig in boosheid en gierigheid, en de wijding was niet geldig. Het fort werd met verontschuldigingen teruggegeven, maar de rechtmatige eigenaar schonk het onmiddellijk terug, omdat de behendige rechtspraak van Synesius zo'n grote indruk op hem had gemaakt.

Synesius riep een synode bijeen, zond een lijst van specifieke beschuldigingen naar de kerken, en sloeg Andronicus in de ban. Deze gaf toe, en vroeg om vergiffenis, wat ook werd toegestaan.

In een ander geval hadden twee bisschoppen een ernstig geschil over het bezit van een klein fort, dat aan een van hen toebehoorde. De ander nam het in, hield het bezet, en wijdde het als kerk, waarbij hij de heilige riten gebruikte om zijn aanspraak op rechtmatige eigendom te ondersteunen.

De synode was van mening dat men de consecratie niet mocht herroepen, maar Synesius oordeelde dat er een groot verschil bestaat tussen sacrament en bijgeloof: riten ontdaan van de geest hebben geen betekenis. De geest van de Godheid is niet aanwezig in boosheid en gierigheid, en de wijding was niet geldig. Het fort werd met verontschuldigingen teruggegeven, maar de rechtmatige eigenaar schonk het onmiddellijk terug, omdat de behendige rechtspraak van Synesius zo'n grote indruk op hem had gemaakt.

Synesius is er nooit toe gekomen de filosofische theologie, die hij graag ingang had doen vinden in de kerk, op schrift te stellen maar hij was er zelf het levende voorbeeld van. Toen hij het alleen tegen Andronicus moest opnemen, was hij kalm en moedig gebleven ondanks de smart die de dood van een van zijn kinderen hem berokkende. Enkele jaren later stierven ook zijn twee andere zonen, en kort daarop moest hij de verdediging van Ptolemaïs tegen de Ausurische invallers organiseren. Hij droeg zelf de signaaltoortsen rond, want de militaire bevelhebber die uitgezonden was om de Pentapolis te verdedigen (12) verkoos zijn bevelen te geven vanaf een schip in zee. Het keizerrijk bevond zich in ernstige moeilijkheden die zich dichter rond de hoofdstad voordeden en liet de provincie Cyrenaica over aan haar lot.

Nadat Cyrillus in 412 bisschop van Alexandrië was geworden, dreef de kerk meer en meer af naar posities die tegengesteld waren aan de synesiaanse geest. Synesius verdween even snel uit de geschiedenis als zijn geliefd Cyrenaica en zijn visioenen gingen onder in de maalstroom van titanische krachten die de wereld deden beven.

Deze edele mens zou zich volledig op zijn gemak hebben gevoeld met figuren als Marsilio Ficino, Pico della Mirandola en Nikolaus van Cusa. Het alternatief dat hij aan het christendom van de middeleeuwen bood zou pas in de Renaissance tot leven komen. Synesius was het laatste licht van Cyrenaica, misschien de laatste ware Helleen, en was zijn tijd ver vooruit. Hij stierf rond 415.

Het is mogelijk dat zijn dood werd versneld door de schok die hij onderging toen hij de moord op Hypatia vernam (13). Zij die zijn universeel standpunt niet konden begrijpen, zijn hem vergeten maar hij leefde voort in de gouden draad van het geheugen dat van een Islam onder enkele Arabische stammen een culturele kracht voor de wedergeboorte van Europa zou maken (14). In zijn geschriften en in zijn leven heeft Synesius onbevreesd de idealen van de antieke wereld verbonden met de aspiraties van een nieuw tijdperk:

 

Waar de Tijd niet met zijn eb en vloed

steeds verder snelt, en nooit vermoeid

de aardgeboren wezens aan de rotsen boeit,

waar ook de plaag van een brutale dood

nog niet de diepten van de logge stof doordringen moet, daar vult de Eeuwigheid de leemte die ontsproot.

(Vrij vertaald uit ‘Hermes’ van september 1980, Jaargang VI, nummer 9, Concord Grove Press, Santa Barbara, California, USA.)


Voetnoten:

(1) de Pentapolis bestond uit Cyrene, Apollonia, Ptolemaïs, Arsinoë en Berenice. De moderne namen zijn respectievelijk Zawiyat-al-Bayda, Marsa Susah, Tulmaythah, Tukrah en Banghazi, in het gebied tussen de grote Syrta en Egypte.

(2) Strabo: historicus en geograaf, leefde van + 64 v. Chr. tot na 26. Hij gaf reisbeschrijvingen en historische commentaren. Hij wordt beschouwd als de meest productieve getuige van de Griekse en Romeinse geografie in de periode van de derde tot de eerste eeuw voor Christus.

(3) Herculianus: Er zijn een tiental brieven van Synesius aan Herculianus overgebleven. Deze intieme vriend was in Egypte geboren, en bekleedde er een hoog ambt. Tijdens een bezoek aan Cyrene ontmoette hij Synesius, en deze is hem op zijn terugreis naar Alexandrië gevolgd. Het is Herculianus die Synesius bij Hypatia heeft geïntroduceerd. Details bij Christian Lacombrade: ‘Synésius de Cyrène’, Belles Lettres, Paris 1951.

(4) Herculianus had vroeger reeds voorgesteld hem aan te bevelen bij de ‘comes' of ‘graaf’, de militaire bevelhebber van de provincie. Synesius had geweigerd , ‘omdat alleen de filosofie in zijn ogen waarde had’. Op die manier kon hij echter niets ondernemen om het gewone volk bij te staan. Enkele vrienden die slachtoffer van onrechtvaardigheden waren geworden, oefenden druk op hem uit. Iets later blijkt uit een van zijn brieven dat hij lid van de provincieraad was geworden. (Lacombrade, pp. 72- 73).

(5) De keizer is omringd en afgeschermd door een gecompliceerde bureaucratie: de smekeling kan alleen tot de hogere kringen doordringen door middel van eindeloos geduld en talrijke geschenken of beloften in vrijwel elk stadium van de procedure.

Zelfs bij de lagere rangen staat men vanaf de vooravond in de rij om de dag daarop gehoord te worden.

(6) Na de dood van Theodosius I werd het rijk verdeeld in West en Oost, respectievelijk onder Honorius en Arcadius. Eens te meer geeft ‘Hermes’ geen bronnen aan voor de bewering dat Synesius keizer Arcadius als een ‘rund’ zou hebben ingeschat en dat bovendien ook ergens zou hebben gezegd of geschreven.

Lacombrade schrijft deze opmerking toe aan de Griekse geschiedschrijver Zosimus, die geleefd heeft in de tweede helft van de vijfde en de eerste helft van de zesde eeuw.

Hij verklaarde het verval van het Rijk uit de ontrouw aan het heidendom, waarbij hij o.a. de geschriften van keizer

Julianus als bron gebruikte, en ook die van de neoplatonisten Eunapius en Olympiodorus. Voor ons dus een interessante

en eerder sympathieke figuur. Zosimus nu, schrijft in zijn ‘Romeinse Geschiedenis’, boek V, 12, dat Eutropus, de eunuch en gunsteling van Arcadius ‘op de keizer de despotische macht uitoefende die men over de dieren uitoefent’.

Mogelijk worden hiermee ook de runderen bedoeld, maar wie die opmerking over Arcadius het eerst heeft gemaakt, is niet duidelijk. Het is inderdaad zo dat de herediteit geen waarborg is voor de kwaliteit.

(7) Het ‘Egyptisch verhaal’, dat met de verhandeling ‘Over de voorzienigheid’ begint, verplaatst het toneel van de strijd van Constantinopel naar het Egyptische Thebe.
In koning Taurus (keizer Arcadius) krijgen we een verwijzing naar de belangrijke rol van de stier in de Egyptische godenleer, en misschien ook een zinspeling op het ‘rundachtige’ temperament van de keizer. Osiris stelt ongetwijfeld Aurelianus voor, maar Typhos of Typhon niet slechts Gainas en zijn Goten (hier Scythen), maar ook de vijandige broeder van de keizer, Caesarius, die met Gainas was verbonden. Het verhaal, en Synesius in elk geval, zijn voor theosofen bijzonder interessant, vooraleerst door de spirituele betekenis, en verder door het feit dat William Quan Judge tot driemaal toe gebruik maakt van synesiaanse elementen. In Hoofdstuk X van zijn ‘Oceaan’ citeert hij een stuk uit een van de prachtige neoplatonische ‘Hymnen’ in de vertaling van Thomas Taylor. In de ‘Toelichtingen op de Bhagavad- Gita’, hoofdstuk II, staat een verwijzing naar Hermes, door de Grieken en Egyptenaren voorgesteld als een oude en een jonge man, symbool van kracht en intelligentie, en naar de Sfinx, met dezelfde betekenis. Deze beelden komen voor in het ‘Egyptisch Verhaal’. Synesius haalde ze waarschijnlijk uit Plutarchus: ‘Over Isis en Osiris’, een van zijn voornaamste bronnen, en Plutarchus zelf ging terug op Plato. (‘Wetten’, X, 906 A)

Voor deze twee citaten heeft Mr. Judge geen bron aangegeven, maar ze zijn aangestipt in het belangrijke artikel ‘Neoplatonic Influence in Western Thought’, ‘Theosophy’, jaargang 51, p.87. Judge's derde verwijzing komt voor aan het begin van zijn lezing van 22 oktober 1889 voor de Aryan Theosophical Society in New York, ‘Cycles’, en hij zegt daarin zelf dat hij het stuk over de ‘Wijsheid van de Egyptenaren’ aan ‘Broeder Chas. Johnston’ te danken heeft. (‘Judge Articles’ I, 186/7). Wij hebben dat citaat herhaaldelijk gebruikt in een openingswoord tot voordrachten over de cyclussen.

(8) Volgens het ‘DTV Lexikon der Antike’ citeerde hij Dion (van Prusa) (NW Turkije), geboren ca. 40, gestorven na 112, zoon van Pasicrates. Hij was een redenaar, sofist, en schrijver met wijd uiteenlopende sferen van belangstelling. Zijn werk over het Hoofdhaar werd, volgens DTV, alleen dankzij Synesius bewaard. Hij is ook de Dion aan wie Synesius zijn gelijknamige studie heeft gewijd. (Zie Lacombrade, p.l39 )

(9) Het werk van Synesius ‘Over de dromen’ moet zeer boeiend zijn, en bijzonder vanuit het standpunt van theosofen. In een van zijn brieven schrijft hij dat hij ermee ‘aan een bevel van hoger gehoorzaamde’. Hij zegt dat hij er slechts de laatste uren van een nacht voor nodig had, waarin hij voor zichzelf een vreemde was, alsof hij ten prooi was geweest aan een hallucinatie, een wonderlijk mooie toestand die zich opnieuw herhaalt wanneer hij zekere passages van zijn werk herleest.

Het essay is veel meer dan een studie over dromen: het houdt zich bezig met de geestelijke en psychische structuur van de mens. Een voorbeeld: ‘Volgens de antieke wijsheid bevat het intellect (nous) de beelden van het Zijn. Kunnen we dan ook niet de hypothese formuleren, dat de ziel (psyche) die van het Worden bevat? Gezien de verhouding

Intellect 1 = Zijn 3
  Ziel 2         Worden 4

verkrijgt men door inversie van de factoren:

1ste term = 2de term of Intellect = Ziel

3de term 4de term           Zijn         Worden

een nieuwe vorm van gelijkheid die volgens de regels van de wetenschap niet minder juist is en onze stelling bewijst, dat de ziel de beelden van het worden insluit’. (Lacombrade, pp. 152-153).

(10) Synesius woonde normaal niet in Ptolemaïs, de hoofdstad van de provincie, maar had er wel geregeld contacten door zijn banden met politieke, juridische en religieuze kwesties. In enkele van zijn latere ‘Hymnen’ (prachtige dichtwerken) , klonk een sympathie voor christelijke ideeën door. Zijn landgoed Anchemachos was overvallen en bezet door ‘barbaren’, d.w.z. rovende nomaden uit de woestijn. Wat zal het lot van zijn rijke bibliotheek zijn geweest? De rooftochten van de barbaren werden elk jaar frequenter: ze kwamen steeds wanneer de oogst klaar lag en de stallen vol waren.

(11) Dit moet in 410 of 411 zijn geweest.

(12) Cerealius, een vorige gouverneur, gaf er de voorkeur aan zijn bevelen vanaf een schip te geven omdat hij zijn eigen leven en rijkdommen veilig wilde stellen. De man had een zeer slechte reputatie: hij had het leger gedesorganiseerd door de troepen uit de bedreigde plaatsen weg te trekken en ze in vredige steden in te kwartieren; deze betaalden de gouverneur een zware tol opdat hij zijn soldaten weer zou terugtrekken. De barbaren maakten van de gelegenheid gebruik om oogst en vee te stelen.(Lacombrade,p.199)

13) Volgens ‘DTV Lexikon der Antike’ moet hij in 413 of 414 zijn gestorven en heeft hij de ‘pogrom’ tegen Hypatia niet meer beleefd. In elk geval is er in zijn correspondentie, in zoverre die bewaard is gebleven, geen enkele echo van het drama. In een van zijn brieven aan Hypatia zelf schijnt het dat hij, psychisch en fysiek zeer verzwakt, zijn einde reeds voelt naderen:

Vanaf mijn ziekbed dicteer ik deze brief. Moge hij U in goede gezondheid bereiken, 0 mijn moeder, zuster en meesteres, gij die mij, in alle opzichten, zoveel weldaden hebt bewezen en die, alleen reeds voor uw titel, maar ook door uw praktijk, alle eerbewijzen verdient. De zwakheid van mijn lichaam vindt haar oorzaak in die van mijn ziel.

Langzamerhand word ik verteerd door de treurnis om mijn overleden kleintjes. Alleen tot op dit uur had Synesius mogen leven, het uur waarop hij de wrede euvels van het leven heeft leren kennen. Zoals een bergstroom zijn woeste golven verder jaagt, vloeit nu ook mijn levensvreugde weg. Ach, mocht mijn leven toch eindigen, of ten minste de herinnering aan mijn zonen in het graf….‘

(14) Hopelijk krijgen we ooit nog een kijk op het verband tussen de late neoplatonisten en de culturele invloed van de islam.